Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/484

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 66 —

stroom de overblijfsels van levende schepselen, door deze hevige natuurwerkingen gedood, bedolven en aldus bewaard hebben. Die overblijfselen zijn, als het ware, kostbare gedenkstukken, waardoor wij, na zoo vele duizenden van jaren, de voormalige en de oudste bewoners van onze planeet leeren kennen in de orde, waarin zij achtereenvolgens op onze aarde zijn ontstaan.

De studie dier overblijfselen vormt thans eene wetenschap van grooten omvang. De vergelijking van die zoogenaamde voorwereldlijke planten en dieren onderling en met die van de thans bestaande orde van zaken, heeft tot de gewigtigste uitkomsten geleid, waarvan wij er enkele in deze bijdrage willen doen kennen. Aan de spits van hen, die door hunne bewonderingswaardige onderzoekingen, in dit opzigt, eenen nieuwen weg voor ons hebben geopend, staat onder de dierkundigen de onsterfelijke george cuvier, die, door 't onderzoek van de uit de diepte der aarde opgedolvene of door 't toeval te voorschijn gebragte overblijfsels van dieren, welke in vroegere perioden op deze aarde hadden geleefd, er in geslaagd is, om hunne beenderen op nieuw tot een geheel zamen te stellen, hunne gestalten met groote waarschijnlijkheid te bepalen, en tot de thans bekende typen terug te brengen. Maar, niet minder gewigtig, ja, in meer dan één opzigt belangrijker, werd de studie van den plantengroei dier overoude tijden; en hoewel het van lateren tijd dagteekent, dan het onderzoek van de dieren, zoo is echter dat der voorwereldlijke planten van niet minder nut; het geeft althans meer licht over de gesteldheid van de oppervlakte der aarde in haren oudsten toestand. Op het tijdstip toch, waarop nog slechts kleinere dieren het aanzijn hadden verkregen en tot de wateren waren beperkt, bestonden er reeds overal, waar de aarde niet door water was bedekt, uitgebreide wouden, die voorzeker niet zonder invloed zijn geweest op den toestand van de oppervlakte en van den dampkring, waarin zij leefden.

Indien wij bij de voorgenomene schets van den plantengroei in vóór-historische tijden (waarvan wij slechts enkele punten zullen kunnen aanstippen) den weg zullen volgen, die 't grooter aantal onzer lezers het doel zal doen bereiken, dan moeten wij vooraf eenen