— 67 —
blik laten gaan over dien der tegenwoordige schepping, opdat het blijke in hoe verre deze genen kunne toelichten.
De aarde is overal, waar de voorwaarden voor den groei aanwezig zijn, met planten bekleed. Zij is naakt, waar deze geheel of ten deele ontbreken: alzoo aan de uiterste poolstreken, op hooge bergruggen en spitsen en in woestenijen, waar het water, zoo te regt het voerende middel des levens genoemd, steeds in vasten toestand is, of geheel ontbreekt. Zij verbreiden zich voorts in dezelfde verhouding als de warmte, de intensiteit van het licht en de hoeveelheid van het water. Maar niet minder komt daarbij de gesteldheid van den bodem in aanmerking; de ongelijke uitbreiding van land en water en de onregelmatige verheffingen van het eerste moeten eene ongelijke verdeeling van warmte, vochtigheid en licht, en derhalve ook verschillende klimaten, op gelijke geographische breedten, te weeg brengen. Daar nu de ontwikkeling der planten van die natuurkrachten geheel en al afhankelijk is, kan het geen verwondering baren, dat hare verbreiding over de oppervlakte der aarde evenzeer aan vele wijzigingen onderhevig werd. Niettemin is toch eene zekere opvolging van den plantengroei, vooral in betrekking tot de toe- en afnemende warmte, niet te miskennen. Want, vermits de warmte in zekere verhoudingen afneemt van den evenaar naar de polen, en van de vlakten der aarde naar de toppen der bergen, heeft toch elke geographische zone (gordel), even als iedere hoogte-streek, eenige algemeene karakters van haren plantengroei, die inzonderheid afwijken door de andere uitwendige invloeden, waarvan men als 't ware den indruk op de geheele houding der planten (physiognomie) kan erkennen. Daardoor verschilt de Flora van de tusschen-keerkringslanden in Oostelijk en in Westelijk Amerika, Azië en Afrika, die der eilanden en die van het vasteland, gelijk die van de poolstreken en van de toppen der bergen.
Buitendien zijn er onderscheidene oorzaken, die de grenzen der planten-geographische zonen of gordels wijzigen; als daar zijn de winden, de watervloeden, die de zaden naar verwijderde kusten brengen. Ook de mensch en de dieren brengen het hunne toe tot de verandering dezer grenzen. Door het vellen van bosschen veran-