— 27 —
niet anders, of hij moest bekend zijn met het maaksel van het menschelijk geraamte, en met den vorm der beenderen, waaruit het is zamengesteld. En toch zag hij het groote verschil tusschen zijne versteening en dat geraamte geheel over het hoofd,—een verschil, dat zóó groot is, dat het ieder, die ooit een menschelijken schedel oplettend beschouwd heeft, dadelijk in het oog moet loopen. Het hoofd van het voorwerp is geheel anders gevormd dan dat van den mensch; om slechts een paar punten op te noemen, zoo ontbreekt er het geheele bovenste gedeelte van den schedel aan, en de oogholten zijn naar evenredigheid veel te groot, terwijl men geen spoor van tanden of tandkassen ontdekt, ter plaatse, waar deze zich moesten bevinden. Ook de wervelbeenderen verschillen zeer van die van den mensch. Dit alles, en nog veel meer, zag scheuchzer voorbij; en nog later gaf hij in zijne Geheiligde Natuurkunde (Physica Sacra, 1731,) nogmaals eene afbeelding van zijnen vermeenden fossilen mensch, die, volgens zijne overtuiging, behoord had onder het aantal dier ongelukkigen, die in den algemeenen zondvloed waren omgekomen.
Het kon wel niet anders, of de misvatting van scheuchzer moest spoedig worden opgemerkt. Maar toch bleef het fossiel nog een raadsel. Daar echter de steengroeven te Oeningen vele versteende overblijfselen van visschen, en wel, gelijk men oordeelde, vooral van gewone Europeesche zoetwatervisschen bevatten, zoo vermoedde men, dat de zoogenaamde fossile mensch ook wel zulk een zoetwatervisch zijn kon. De Meerval (Silurus glanis), een zeer groote zoetwatervisch, die in vele gedeelten van Europa (in ons vaderland alleen in het Haarlemmer Meer), wordt aangetroffen, komt in grootte het best met het versteende voorwerp overeen, en bezit tevens een' ronden kop;—en, niettegenstaande er zich voor den naauwkeurigen opmerker nog een aantal punten van verschil aanbieden, zoo verklaarde men den fossilen mensch nu voor eenen Meerval.
Intusschen naderde de geologie, terwijl de eene theorie na de andere zich trachtte te doen gelden en weder verworpen werd, toch van stap tot stap tot dat standpunt, op hetwelk zij eerst den