— 112 —
allen, die de natuurkennis liever door wijsgeerige bespiegelingen a priori, dan door waarneming en berekening willen uitbreiden.
Wekt het bestaan van die talrijke kleine planeten verbazing, het heeft ongemeen veel bijgedragen tot volmaking van de wetenschap der sterrekunde. Waren deze ligchamen niet ontdekt, welligt zouden wij dan nu reeds onze kennis van het zonnestelsel bijna voltooid achten. Maar de groep der nu reeds ontdekte asteroïden, die nog telkens met nieuwe vermeerderd wordt, heeft voor den menschelijken geest een onoverzienbaar veld tot verdere navorsching ontsloten.
Het kan ons niet bevreemden, dat de ontdekking dier planeten ook tevens de zucht opwekte, om naar de oorzaak te vorschen, waaraan zij haar bestaan te danken hebben. Naauwelijks waren de twee eersten, Ceres en Pallas, ontdekt, of de sterrekundige olbers opperde reeds de vernuftige gissing, dat al die kleine planeten eens één enkel groot planetenligchaam zouden uitgemaakt hebben; dat dit ligchaam, door eene ons onbekende oorzaak in stukken gesprongen, zich in vele kleine ligchamen verdeeld zoude hebben, die van dat tijdstip hunne eigene banen rondom de zon beschreven. De tegenwoordige toestand der wetenschap veroorlooft echter nog geenszins die gissing als eene bewezene waarheid aan te nemen.
Heeft de kennis dezer merkwaardige planetengroep de grenzen der sterrekundige wetenschap aanmerkelijk uitgebreid, zij heeft ons ook in de overtuiging kunnen bevestigen, dat er eene verscheidenheid van vormen en gestalten in Gods onmetelijke schepping is, die geen menschelijk verstand kan bevatten. Zij heeft bewezen, dat wij bij al den omvang onzer kennis, bij al de hoogte onzer bespiegelingen, bij al den rijkdom onzer waarnemingen, nog slechts een stipje overzien van het oneindige werk Gods.