Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/600

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 180 —

woord beteekent vruchtbaarheid, en is gelijk aan den naam van het Indisch hoen, dat herbert beschrijft onder den naam van Dodo. Het baart vele eijeren, en is daarom een zeer geschikt zinnebeeld der vruchtbaarheid." De namen van Monnikzwaan, en van Gekapte of Gekaperde kalkhoen zijn daarentegen gemakkelijk verklaarbaar. Zij drukken in hunne naïve beteekenis werkelijk den vorm van den vogel uit, gelijk wij dezen uit afbeeldingen en afgietsels kennen.

Maar hoe weinig vruchtbaar deze nasporing omtrent de naamsafleiding van den Dodo ook moge geweest zijn, zoo veel leert zij steeds, dat aan de Hollanders de eer toekomt het eerst den Dodo ontdekt te hebben. Jammer slechts dat op hen ook de schande rust van hem ten volle te hebben vernield.

De afdeeling der zoo straks genoemde vloot verliet later weder, onder het bestuur van den Vice-admiraal van warwyck, het eiland, waarop het scheepsvolk zich in al zijnen rijkdom van planten en dieren zoo gelukkig had gevoeld. Het kreeg den naam van St. Marits eiland, en bleef van 1644 af eene landing- en ankerplaats voor de toen zoo menigvuldige scheepvaart onzer landgenooten, tot dat het in den jare 1712 of 1713 verlaten, en drie jaren later door de Franschen in bezit genomen werd, van welken tijd af het isle de France geheten heeft. Het bestaan van den Dodo blijkt intusschen aan de Hollandsche heerschappij gebonden geweest te zijn. Na 1679 toch geschiedt er geene melding meer van, en toen in den jare 1816 aan een middagmaal op isle de France ter eere van het honderdjarig beheer der Fransche regering, vele gasten van 90, 80 en 70 jaar aanwezig waren, wist geen hunner zich iets van den Dodo te herinneren, noch doordien hij den vogel zelf gezien had, noch doordien hij er zijne ouders van hoorde spreken.

Tot aan de helft der zeventiende eeuw daarentegen zijn de opgaven omtrent den Dodo vrij menigvuldig in de reisbeschrijvingen van jacob heemskerk en wolfert harmansz., van johan nieuhof, thom herbert, w.g. bontekoe, als ook in de werken van c. matelief, clusius en bontius. Eene zonderlinge verwarring wordt in alle deze beschrijvingen gebragt door francois cauche, die in 1651 spreekt van oiseaux de Nazareth, die hij op het eiland Mauritius