Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/620

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 200 —

vast land. Deze veranderingen gaan zelfs heden ten dage nog voort. Sommige landstreken, gelijk Zweden, rijzen langzaam naar omhoog, andere, waartoe ons eigen vaderland behoort, dalen langzaam naar beneden. De geheele aardkorst verkeert als het ware in eenen toestand van op en nedergaande golving, iets waarvan de mogelijkheid wordt ingezien, wanneer wij ons herinneren, dat die aardkorst slechts een dun omhulsel is van eene vloeibare kern, terwijl het tevens duidelijk is, dat in vroegere tijdperken, toen dat omhulsel nog veel dunner was dan tegenwoordig, die golvende bewegingen aan de aardoppervlakte, dat rijzen en dalen, nog veel aanzienlijker moesten zijn, en op veel grootere schaal plaats grijpen. Het gevolg hiervan was, dat zand- klei- en andere beddingen, die oorspronkelijk in de zee of in meren waren afgezet, op vele punten zich weder boven de water-oppervlakte verhieven; en wanneer nu hiermede tevens gepaard ging eene doordringing der geheele massa met de eene of andere verbindende stof, gelijk de oplossing van koolstofzuren kalk, van kiezelzuur en kiezelzure loogzouten, van sommige metaalzouten, en zulks bovendien ondersteund werd door de drukking, welke de hoogere lagen op de diepere uitoefenden, dan ontstond allengs uit het vroegere losse zand en klei een vast rotsgesteente. Het zand werd zandsteen, de klei ging over in klei- of thonschiefer, aldus om hare schilferachtige of bladerige zamenstelling genoemd, waarvan de algemeen bekende leisteen slechts eene verscheidenheid is.

Het gezegde bevat slechts eene zeer algemeene voorstelling van de wijze, hoe uit de oorspronkelijke granietrotsen zich later rotsen van eenen anderen aard hebben gevormd. Het zal ter naauwernood behoeven gezegd te worden, dat daarin nog talrijke wijzigingen voorkomen; zoowel door de inmenging van vele andere stoffen, en de scheikundige omzettingen, die daarvan het gevolg zijn, als door de omstandigheden, welke de opheffing vergezeld hebben, gelijk de meerdere of mindere invloed, dien de aardwarmte op de zich verheffende rotsmassa's gehad heeft, en wel inzonderheid wanneer vulkanische verschijnselen die opheffing vergezeld hebben, en de in het inwendige bevatte gloeijend gesmolten stoffen zich door de