Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/625

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 205 —

hem, wiens oogen door de wetenschap geopend zijn, zijn die overblijfselen de gedenkteekenen van vroegere scheppingen, van eene voorlang ondergegane planten- en dierenwereld, en zijne kennis stelt hem vaak in staat, om uit die schijnbaar vormlooze overblijfselen, zelfs uit kleine brokstukjes, te besluiten tot den geheelen vorm en aard van de organische wezens, waaraan zij vroeger hebben toebehoord, en om voor zijne verbeelding de scheppingen terug te roepen, waarvan zij een deel hebben uitgemaakt.

Denken wij ons voor een oogenblik terug in den tijd, toen de bodem van een groot gedeelte van ons vaderland nog onder de zee bedolven was. Het door den Rijn, de Maas en de Schelde aangevoerd rotsgruis, onder den vorm van zand en slib of klei, vulde allengs de diepte aan den mond dier rivieren op. Eindelijk was de bodem zoo hoog gekomen, dat zich reeds, tijdens de eb, hier en daar zandbanken als kleine eilandjes verhieven. De Noord-weste en Weste winden joegen dit zand op, en zoo ontstond de eerste duinenreeks, die eene kom omgaf, waarvan het latere meer Flevo een overblijfsel was. Allengs, naar mate zich de duinreeks meer sloot, en de toegang der zee naauwer werd, vulde zich die kom met zoet water en langs de ondiepe randen groeiden nu talrijke waterplanten, die jaarlijks afstierven en wier half verteerde overblijfselen op den bodem zonken. Jaar op jaar herhaalde zich diezelfde plantengroei, en zoo ontstond de veenbedding, die, op sommige punten eene dikte hebbende van meer dan zes ellen, een zoo groot gedeelte inneemt van de provinciën Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Friesland en Overijssel, en welke men onderscheidt door den naam van laag veen, in tegenoverstelling van hoog veen, dat voornamelijk ontstaan is uit vergane heideplanten en mosplantjes, die in de schaduw van digte bosschen groeiden, en waarvan elk volgend geslacht zich op de overblijfselen van het vorige ontwikkelde.

Wat nu de veenvorming hier en in vele andere landen gedurende een nieuwer geologisch tijdperk is geweest, en zelfs nog is,—want zij gaat, waar de omstandigheden gunstig zijn, nog voort,—dat was de steenkolen vorming gedurende eene veel vroegere periode, toen onze planeet nog in eenen geheel anderen toestand verkeerde, en