— 214 —
bovenste. De neusbeenderen, twee kleine beentjes, die den bovensten top der neusopening overwelven, liggen bij de Negers in ééne vlakte naast elkander, terwijl zij bij de Europeanen met elkander eenen hoek, eenen rug, vormen. De onderrand der onderkaak is niet buitenwaarts gerigt, maar regt.—Deze bijzonderheden leveren den grond voor het eigenaardige van de gelaatstrekken der Negers. De smalheid des gelaats, de platte neus (waarvan de platheid deels van de gesteldheid der neusbeenderen, deels van het vooruitsteken der bovenkaaksbeenderen afhangt), het vooruitsteken van het onderste gedeelte des aangezigts, de daarvan afhankelijke kleinere gelaatshoek, de achterwaarts wijkende kin,—daarbij de dikke, als omgekrulde lippen, geven aan het gelaat des Negers iets geheel bijzonders, iets meer dierlijks, aapachtigs, dan aan dat der Europeanen; terwijl de betrekkelijk groote omvang der aangezigtsbeenderen, der kaauwwerktuigen bepaaldelijk, met den betrekkelijk kleineren omvang des schedels, op een overwigt der grof zinnelijke neigingen boven de verstandelijke vermogens schijnen te duiden.
Men vorme zich hiervan echter al weder geen overdreven denkbeeld. Ik heb hier bijgevoegd eene afbeelding van den schedel eens Orang-oetans, de aapsoort, die, nevens den Chimpanzee, 't meest op den mensch gelijkt, en wel van een jong dier, waarbij die overeenkomst 't grootst is. Men zal erkennen, dat het verschil tusschen den Europeaan en den Neger bijna nietig is, vergeleken met het verschil tusschen den laatsten en den Orang-oetan. En evenwel doet men met deze vergelijking den Neger nog onregt; want eigenlijk zou men daartoe moeten bezigen den schedel van den jongen Neger, het Negerkind, waar, even als bij den jongen Orang-oetan, de kaken minder vooruitsteken, dan in volwassen leeftijd het geval is.
De Neger bezit, zoo als ik aanmerkte, een' kleineren gelaatshoek dan de Europeaan. Dit zal voor sommige lezers eenige opheldering vereischen. Wanneer men (zie hiernevens) eene regte lijn trekt