Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/650

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 230 —

ader vóór 220 jaar door eenen Indiaan ontdekt, die een groot vuur op eene woeste plaats had aangelegd, en den volgenden dag het gesmolten zilver tusschen de asch zag liggen; aldaar werd eene mijn geopend, welke nu nog bewerkt wordt.

Nadat men het mineraal gevonden heeft, en bekend is geworden met de wijze, waarop het in den bodem voorkomt, bepaalt men, of de bewerking met van boven opene groeven of door onderaardsche werken moet geschieden.

Voordat wij die werken beschrijven, willen wij kortelijk nagaan, door welke middelen de mijnwerkers de mineralen uithouwen of losmaken. Deze middelen verschillen naar de vastheid en den zamenhang van het te bewerken gesteente. De steenkolen, het steenzout, de dakleijen, sommige kalk- en zandsteenen, enz. kunnen met pikhouweelen, beitels, breekijzers en puntige hamers losgemaakt worden; bij het marmer, sommige ertshoudende aderen, bruinijzersteen, harde zandsteenen, enz. moet men veelal buskruid gebruiken; en er zijn zulke vaste en zamenhangende steensoorten, als b.v. het erts houdend kwartz, dat men deze eerst moet verhitten om ze daarna te kunnen loshouwen of door buskruid te doen springen.

De mijnwerkers-gereedschappen moeten van de beste hoedanigheid zijn, en vereischen nog dikwijls herstellingen en vernieuwingen.

De mijnwerker maakt eerst van onderen eene kloof of groef in het gesteente, waartoe hij zoo mogelijk de minst harde gedeelten uitkiest; daardoor wordt het daarboven gelegen gedeelte als het ware hangende, en dit verder, door ijzeren wiggen of scherpe ijzers in hooger gelegen spleten te drijven, of door buskruid, losgemaakt.

In van boven opene groeven voor bouwsteenen, alwaar het van belang is groote stukken te verkrijgen, wordt het stuk steen, hetwelk men wil uithouwen, door het inhakken van groeven aan alle zijden op ééne na van het omringende gesteente gescheiden, en verder door wiggen of buskruid losgemaakt. Men gebruikt hiertoe ook wel drooge houten wiggen, welke in de spleten der steenen gedreven en daarna nat gemaakt worden, waardoor zij zich uitzetten en den steen doen splijten.

Vroeger gebruikte men bij de mijnwerken het vuur; men verhitte