— 303 —
vlam bij de proef op blz. 294, en het is haar daardoor onmogelijk volkomen te verbranden. Het gevolg daarvan is dan ook juist hetzelfde als in die proef: een gedeelte harer bestanddeelen ontwijkt, zonder te verbranden, en dus zonder warmte te geven.
Ik ben hier opzettelijk wat uitvoerig geweest in de toelichting van sommige punten, om daardoor, over gelijksoortige zaken ten opzigte van andere kagchels handelende, des te korter te kunnen zijn. Er zijn nu eene geheel andere soort kagchels aan de beurt, niet minder algemeen verspreid dan de vorige en, zeer ten onregte naar ik meen, als eene betere en vooral meer der gezondheid bevorderlijke soort bekend; de zoogenaamden open haarden. Ik heb ook eene zoodanige hiernevens afgebeeld. Men ziet al aanstonds, dat het hierbij niet aan eenen ruimen toevoer van dampkringlucht kan ontbreken; deze vindt niet alleen van onderen door den rooster, maar ook nog van voren door het hekje, eenen onbelemmerden toegang. Is er dus de zoogenaamde groote klep voorgeplaatst, die tot op den rand van dit hekje reikt, dan is er geen ander verschil tusschen deze kagchel en eene kolom zonder tong, dan dat zij zooveel lager is, en dus de weg, dien de heete lucht tot aan den schoorsteen af te leggen heeft, nog zoo veel korter; hetgeen, naar het te voren gezegde, blijkbaar te weeg moet brengen, dat de warmte geen tijd heeft om zich aan de wanden mede te deelen en dus den schoorsteen ingaat. Maar zeer dikwijls wordt, in plaats van de groote klep, eene kleinere er voor geplaatst, en dan is de zaak nog veel erger. Want nu gaat de lucht, die vóór het hekje en daar boven door het vuur verwarmd wordt, mede den schoorsteen in, inplaats van zich in het vertrek te verspreiden. Maar daarin bestaat nu juist het "gezonde" van zulke kagchels, zegt men, dat zij voortdurend een deel der lucht in het vertrek naar den schoorsteen trekken en, daar dit verlies door frissche lucht van buiten weder vergoed wordt, deze ververschen. Ik zou hierop kunnen antwoorden, dat dit