Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/734

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 314 —

worden, terwijl die van de laatste altijd geheel uit gegoten ijzer bestaan. Dit moet natuurlijk steeds veel dikker zijn dan plaatijzer, het wordt dus niet zoo spoedig door de buitenlucht afgekoeld en neemt dus ook de warmte niet zoo spoedig van binnen op. Bij circuleerkagchels wordt dit verschil echter door de lengte der rookgangen weder eenigzins vergoed, maar in de kolomkagchels is de nadeelige invloed daarvan daarentegen zeer bemerkbaar, waarom de geheel gegoten kolommetjes dan ook minder dan de gewone zijn aan te bevelen.

Men heeft ook porseleinen kagchels. Wanneer men zich herinnert wat op bl. 297 van de slechte geleiding van het porselein voor de warmte, en op bl. 298 van het geringe uitstralingsvermogen van witte oppervlakten is gezegd, dan zal men hier geen betoog noodig hebben voor de stelling, dat deze kagchels, hoe goed overigens ook ingerigt, in alle opzigten bij de zwarte ijzeren moeten achterstaan.

 

 

Misschien verwacht de lezer hier van mij nog wel eenige inlichtingen over de betrekkelijke waarde der meest gebruikelijke brandstoffen. Om aan dit verlangen te voldoen, geef ik hieronder, nevens den naam van elke soort brandstof, op, hoeveel kannen water ongeveer er door de verbranding van een Ned. pond daarvan, onder de gunstigste omstandigheden, zooveel warmer kunnen gemaakt worden, dat de daarin gedompelde thermometer één graad der schaal van fahrenheit hooger sta, dan te voren.

Winddroog beukenhout 1600. Turfkolen 4000.
Goede turf 1800. Coaks 3200–4400.
Volstrekt droog beukenhout  2150. Houtskolen  4600
Steenkolen, naar de kwalit. 3100–4000.  

Het zal hierbij misschien opmerkelijk voorkomen dat de getallen, voor houtskolen, coaks en turfkolen opgegeven, zooveel grooter zijn dan die voor hout, steenkolen en turf; maar deze schijnbaar vreemde uitkomst wordt van zelve verklaard wanneer men in aanmerking neemt, dat er veel meer dan een pond van de laatste noodig is, om een