Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/739

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 319 —

van deze, of volwassen kikvorschen, Lacerten of Salamanders bevonden, tot eene temperatuur van 97° F. te verwarmen. —De ontwikkeling der eijeren werd belet, en de dieren zelve bezweken of vervielen in een' schijndooden toestand, waaruit zij slechts, bij verplaatsing in eene andere middenstof, werden opgewekt.—Uit al deze waarnemingen leidt hij de volgende uitkomsten af:

1. Alle waarnemingen, dat levende Amphibiën langen tijd in het ligchaam van den mensch zullen geleefd, en aldaar ziekelijk lijden zullen te weeg gebragt hebben, zijn onwaar.

2. Ingeslikte eijeren van Amphibiën verliezen in de maag van den mensch zeer snel hunne vatbaarheid voor ontwikkeling.

3. Het is echter mogelijk, dat Amphibiën door opzettelijk of toevallig inslikken in de maag van den mensch komen.

4. Dergelijke dieren kunnen, zoo zij spoedig weder uitgebraakt worden, òf levend òf schijndood uitgeloosd worden.

5. Zoo deze uitlozing niet spoedig volgt, sterven deze ingeslikte dieren, en worden zij òf dood uitgebraakt, òf meer of min verteerd, en eindelijk stuksgewijs langs den gewonen weg ontlast.

6. Het eenige beletsel, waarom de Amphibiën niet bij voortduring in het ligchaam van den mensch kunnen leven, is in de vochtige warmte van minstens 97° F. gelegen, waaraan geen der genoemde Amphibiën gedurende 2–4 uren wederstand kan bieden.

W.V.