Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/747

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 327 —

sterker zijn, naar mate het gevaar van verschroeijing door de hitte grooter is. De ziekte brengt dus het geneesmiddel met zich, en naar mate de ziekte stijgt, wordt het geneesmiddel vermogender. Hetzelfde geldt van de dieren, en de weldadige werking der, soms zeer sterke, uitwaseming in heete luchtstreken is wel bekend.

Wanneer, omgekeerd, damp tot water of water tot ijs overgaat, en in het algemeen bij alle dergelijke vormsveranderingen der stoffen, wordt de in die stoffen gebondene warmte vrij. Vochtige landstreken, waar de al te sterke zomerhitte ligt ziekten zoude te weeg brengen, en waar de koude, aan vochtigheid gepaard, dubbeld snerpend zoude wezen, zijn, volgens de twee zoo straks vermelde wetten en de algemeene ervaring, 's zomers minder warm en 's winters minder koud, dan meer drooge landstreken, onder overigens gelijke omstandigheden. In deze zelfde vormsveranderingen der stoffen is ook een middel ter verwarming gelegen, dat vooral bij het dier krachtdadig werkt. De opneming van krachtig voedsel en de ademhaling zijn de voornaamste middelen, waardoor de warmte in het dierlijk ligchaam geboren en onderhouden wordt en—zien wij het niet aan ons zelve?—hoe heviger de koude en hoe grooter alzoo de behoefte aan warmte in het ligchaam is, hoe werkzamer èn voeding èn ademhaling worden en alzoo de uitwendige koude tegengaan. Bij de vogels, die uit de warme in de door hunne hoogte zeer koude streken des dampkrings soms in zeer korten tijd overgaan, is de ademhaling bijzonder krachtig, en wordt dit, door snelle beweging, nog meer.

Die uitgebreide werkplaats, de dampkring, geeft, wel beschouwd, nog vele blijken van uitnemend fraaije inrigtingen, waardoor het evenwigt aller werkingen aldaar op de treffelijkste wijze bewaard wordt. En voorwaar, vele voorzorgen, met de hoogste wijsheid tot stand gebragt, moesten lang bij voorbaat genomen zijn, om het zoo noodige evenwigt aldaar te bewaren. Wat duizenderlei en duizenderlei werkingen komen daar niet voor, in die groote bewaarplaats, die alle uitwasemingen van planten en dieren, alle dampen, welke opstijgen uit water en vochtige aarde en uit velerlei rottende ligchamen, opneemt, en die voor de ademhaling der dieren, de voeding der gewassen, de verbranding en voor menigerlei andere werking,