— 357 —
stof (theophrastus). Er werden van deze plant vaartuigen gevlochten (exod. scheuchs. Bijb. d. Nat.). Herodotus geeft de beschrijving van zoodanig vaartuig. Door de reis van bruce weet men, dat in Abyssinie nog altijd zulke scheepjes bekend zijn (Travels V. 6).
De oude schrijvers (theophrastus, plinius), aan wie wij eene meer opzettelijke behandeling van de geschiedenis van den papyrus verschuldigd zijn, hebben vermeld dat deze plant groeide op plaatsen, die niet dieper waren dan twee ellen, en dit stemt ook overeen met hetgeen latere waarnemers hebben medegedeeld. Zij kiest een' moerassigen, slibberigen grond. Zij kan ook in onze tuinen worden gekweekt in waterbakken of vijvers, en verdraagt ons klimaat, bij matig warm zomer weder. Dit gewas heeft een' langen en slanken driekantigen stengel, met eenigzins ronde hoeken, en is van eene groene kleur. De wortel (liever onderaardsche stengel) verlengt zich steeds in eene schuinsche of horizontale rigting, en is vaak zoo dik als een vuist. Men kan zoodanige stengen in bijna alle kruidtuinen beschouwen, en in het Museum van Oudheden ziet men een bundeltje te zamen gebonden oude papyrus-stengen. De lengte van de stengels zelve is onbepaald, 2–3 ellen b.v.—Plinius zeide dat deze stengel aan zijn top als 't ware een' ovalen tros insluit. Dit is aldus te verstaan. Als de stengel zijne bladen vormt, dan staan die overeind, en sluiten in 't midden de bloemstelen met de bloempjes in. Als nu die bladen zich loslaten, dan vallen zij met de ontwikkelde bloemstelen neder, en zoo ontstaat een allersierlijkste vorm. De blaadjes zelve zijn zeer dun, smal en lang. Het geheel van den bloei, de bladen en bloemen, vormt eene soort van scherm, dien men voor zeer schoon hield, gelijk wij weten door het onderzoek van Egyptische Mummien. Men omkransde er de standbeelden der Goden en de slapen der afgestorvenen mede. Er is één zoodanig voorwerp voorhanden in het museum te Turin; het schijnt dat ze evenmin te Parijs of Berlijn aanwezig zijn als te Leiden.
Men heeft in de laatst verloopen tijden zich meer met de studie van de planten der Ouden bezig gehouden, dan wel vroeger het geval is geweest. Het is doorgaans moeijelijk om te bepalen, van