Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/107

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 93 —

doortrok, halt; er moest zich voorzeker een hinderpaal hebben voorgedaan aan het hoofd van onzen troep, waarop die was gestuit. Met allen spoed begaf hij zich derwaarts,—de eerste personen in den optogt werden opgehouden door eenen bruinen band of streep van 12 tot 16 voeten breed, die zich onophoudelijk voortbewoog; het was een digte, dikke drom van trekmieren ("Wander-ameisen") die juist ons pad door het bosch kruiste. Het zou ons te lang hebben opgehouden, om te wachten totdat deze onafzienbare karavaan in haren langzamen tred zou zijn voorbij gegaan; er moest alzoo worden besloten, om dwars door dit heirleger henen te breken, met snellen loop en onder verre sprongen. Bij deze manoeuvre werden wij tot aan de knieën bedekt met de in woede geraakte insekten, duchtig en overal door hen gebeten, welke moeite wij ook aanwendden, om ze met de voeten te vertreden en met de handen weg te slaan. Wij Europeërs intusschen kwamen er nog al genadig af, doch onze arme geleiders, onze Indianen, sansculotten als zij waren, ondervonden het gewigt dezer onderneming in volle mate, en zelden heeft men een belagchelijker schouwspel gezien dan het springen en slaan der gepijnigde Indianen, terwijl zij hun nakende huid zooveel mogelijk trachten te ontdoen van deze fel stekende diertjes. Het is bekend, dat deze mierensoort in onoverzienbare benden het land doortrekt, zonder dat iemand weet van waar zij komen en werwaarts de togt zich begeeft; alleen dit weet men, dat zij alles aangrijpen wat zij op hunnen weg ontmoeten."
Naar r. schomburgk, "Reise in Brit. Guiana," II D. pag. 287.)