Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/126

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 112 —

op het stokje in de kooi, met den kop gerigt naar den meerval, den snavel half geopend, de oogen stijf en uitpuilend op het voorwerp zijner ontzetting gevestigd, den hals naar voren gestrekt, de vleugels half uitgespreid, in één woord van eene soort van starkramp overvallen. De oorzaak bleek de ontzetting te zijn over het ongewone aanschouwen van een hem tot dus ver geheel vreemd dier, wiens slangachtige gedaante welligt in groote mate zijn afschuw opwekte. De toestand des vogels veranderde, toen ik nabij de kooi trad en hem schuw maakte."

Dat het slangachtige van de gedaante des jongen meervals hier in aanmerking moet genomen worden, schijnt mij niet volstrekt noodig; de ongewone en vreemde aanblik is genoegzaam om de ontzetting des vogels te verklaren. Acht men echter dat hier een instinktmatige afschuw in het spel kwam, dan herinner ik aan hetgeen ik elders over de roof- en vraatzucht des meervals gezegd heb. [1]

De landhuishoudkundige julius troost uit Liebburg aan de Bodenzee, in het kanton Thurgau, meldt het volgende door hem waargenomen voorval, dat nog meer dan het voorgaande hier te huis behoort. "Op eene wandeling vernam ik plotseling een klagend geluid, gelijk ik nog nimmer vernomen had. Ik naderde voorzigtig de plaats, van waar het geluid kwam, en zag eene ringslang[2] op den weg, met opgerigten kop en wijd opengesperden muil, doch overigens geheel stil liggende. Twee tot drie schreden vóór haar sprong een kikvorsch, die het genoemde klagende geluid op eenen voor dat dier anders geheel ongewonen toon uitstiet, en, met kleine sprongen heen en weder, de slang gedurig nader kwam. Eindelijk schoot de slang met haar omhoog gerigt voorste gedeelte op den haar genoegzaam in den muil springenden vorsch toe, zonder zich overigens van hare plaats te bewegen. Landlieden uit den omtrek, aan wie ik deze waarneming mededeelde, verzekerden mij, dat ook zij die reeds vroeger gedaan hadden."

D.L. 
 

 
  1. Album der Natuur voor 1852, blz. 212.
  2. Aldaar blz. 80.