Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/15

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 3 —

neer een eiwithoudend vocht aan de lucht staat, b.v. bloedwei, melk, enz., dan ontstaan daarin binnen weinige dagen millioenen van diertjes (zie Fig. 2), die slechts door een goed mikroskoop bij sterke vergrooting even herkenbaar zijn, want velen zijn ter naauwernood 11000 streep lang, terwijl andere die iets langer zijn, uit twee, drie of meer afzonderlijke geledingen bestaan, welke, gelijk uit de vergelijking met andere grootere soorten blijkt, door verdeeling of afsnoering ontstaan zijn, zoodat deze reeksen van geledingen waarschijnlijk uit verschillende nog tijdelijk zamenhangende individu's zijn zamengesteld. Meer echter dan deze afbeelding vertoont laat zich daaraan zelfs bij de sterkste vergrooting niet waarnemen; doch, wat geene afbeelding terug geven kan, is het woelige gewemel van deze kleine wezentjes in den droppel, die voor hen een oceaan is, en van hunne eigenaardige beweging, welke hen tot dieren stempelt, omdat zich bij de aanschouwing de overtuiging aan ons opdringt, dat die beweging de uiting is van willekeur en van zelfbewustzijn, zij het dan ook op den laagst denkbaren trap.

De reeds genoemde diertjes vormden zich in waterige vochten, waarin tevens zelfstandigheden van bewerktuigden oorsprong voorhanden waren. Inderdaad is het laatste daartoe een volstrekt vereischte, en ik haast mij diegenen mijner lezers en vooral mijner lezeressen, die welligt aanvingen het afgrijsselijk vermoeden te koesteren, als of zij met elken waterdroppel millioenen levende dieren inzwelgen, hieromtrent gerust te stellen. Zij mogen het welwater zonder de minste gewetensknagingen drinken, en vrijelijk alle vrees verbannen voor het begaan van eenen onwillekeurigen moord, want daarin kan zelfs het beste mikroskoop geene levende wezens ontdekken. Ook het regenwater is er doorgaans vrij van, mits het opgevangen is in goten en vergaarbakken, waarin zich geene afgevallen bladeren en andere stoffen van bewerktuigden oorsprong bevinden, en het bovendien opgezameld worde in bakken, waartoe de lucht geenen toegang heeft. Anders is het met het rivier- en vooral met het slootwater gelegen; dit is altijd rijk bevolkt, gelijk zoo aanstonds blijken zal, en het is alleen door goed ingerigte filtreerwerktuigen, dat dergelijk water van deze en andere niet alleen wal-