Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/18

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 6 —

de roode kleur maakt dikwijls later plaats voor eene groene, met overlating van een klein rood gekleurd gedeelte, en, wat nog sterker spreekt, zelfs de kiemcellen van sommige zoetwater-algen, aan welker plantaardige natuur niet getwijfeld kan worden, al bezitten zij ook eene hoogst opmerkelijke beweging, die hen ligtelijk met infusiediertjes kan doen verwarren, hebben somwijlen geheel dergelijke roode vlekjes, die hier toch wel geene oogen kunnen zijn.

Ook is er nog eene andere reden, welke de beteekenis van oogen, die men aan deze vlekjes gehecht heeft, onwaarschijnlijk maakt. Zij worden namelijk aangetroffen juist bij zulke infusiedieren, die op den laagsten trap van bewerktuiging staan, namelijk bij die welke zelfs geene opening of mond bezitten, waardoor zij voedsel kunnen opnemen. De meeste en grootere soorten zijn daarvan voorzien (Fig. 5 A m, B m, C m), en de opneming van voedsel geschiedt dan ook bij hen op gelijke wijze als bij de overige dieren, namelijk door het naar binnen brengen van spijs, en niet gelijk bij de planten, die zich slechts door de uitwendige oppervlakte voeden. Inderdaad levert de voedering dezer kleine schepselen, waaronder sommigen buitengemeen vraatzuchtig zijn, een zeer aardig schouwspel op, vooral wanneer men een weinig waterverw, karmijn of indigo, in den droppel gebragt heeft, waarin zij zich bevinden. Terwijl zij ginds en her rondzwemmen, dan eens stilstaan, dan weder voortgaan, maar gestadig een sterken maalstroom in het water verwekken door de onophoudelijke snelle beweging der uiterst fijne trilhaartjes aan de oppervlakte van hun ligchaam, stroomen de fijne kleurdeeltjes door den geopenden mond naar binnen, die, bij sommigen vooraan, bij anderen ter zijde van het ligchaam geplaatst, en doorgaans omzoomd is met iets grootere haartjes, welke mede gestadig in beweging zijn, of wel (Fig. 6, B m) omzet met uiterst fijne naaldvormige tandjes, die eene soort van trechter daarstellen. Door den mond in het ligchaam gekomen, verzamelen zich de kleurdeeltjes tot kleine ronde ballen (Fig. 4 B, Fig. 5 B), terwijl de onverteerde stoffen weder door den mond of, gelijk bij eenige soorten, door eene bijzondere opening (Fig. 5 B b) worden naar buiten gebragt. Men heeft gemeend dat elk der genoemde spijsballetjes in even zoovele magen of blaas-