Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 8 —

ganen zijn, wier verrigting daarin bestaat, dat zij door hunne plotselijke inkrimping en uitzetting beweging brengen in het vloeibare gedeelte der ligchaamsmassa. Zulk eene zamentrekbare ruimte zoude derhalve een hart kunnen genoemd worden in zijnen allereenvoudigsten vorm. Eigenlijke vaten staan daarmede nimmer in verband, maar althans in één geval (bij Paramecium Aurelia) is de zamentrekbare ruimte voorzien van straalsgewijs daarvan uitgaande aanhangsels, die als het ware een eerste beginsel van vaatstelsel verkondigen. Niet onmogelijk is het echter, dat in sommige gevallen aan deze zamentrekbare ruimten nog eene andere verrigting, b.v. die der ademhaling moet worden toegekend. Bij eenige soorten namelijk (b.v. bij Actinophirys Sol, fig. 4 F a) ligt deze zamentrekbare ruimte onmiddelijk onder het vliesje dat de opperhuid vormt, en het vocht, waarmede het in den uitgezetten toestand gevuld is, is derhalve blootgesteld aan den invloed van de lucht in het omringende water. Overigens mag men veilig aannemen, dat bij allen de ademhaling ook door de geheele oppervlakte geschiedt, en door de gestadige beweging der fijne trilhaartjes, waarmede de meesten bezet zijn, krachtig bevorderd wordt.

Niets is zoo verscliillend als de beweging der verschillende soorten van infusiediertjes. Er zijn er, die schier onbewegelijk op dezelfde plaats vertoeven, anderen die zoo vlug in hunne bewegingen zijn, dat het tot de moeijelijkste opgaven voor den mikroskopischen waarnemer behoort hen op hunne snelle vaart te volgen en in het gezigtsveld te houden. Veelal zijn het alleen de reeds meer genoemde trilhaartjes, welke die voortgaande beweging veroorzaken, doch er zijn er ook (fig. 6 A en A'), die, behalve deze, nog van grootere stijvere haartjes voorzien zijn, welke zij op de wijze van pootjes gebruiken, waarmede zij langs de oppervlakte der waterplantjes en andere zich in het vocht bevindende voorwerpen loopen. Sommige hebben een zeer week en zoo beweegbaar ligchaam, dat het schier ieder oogenblik van vorm verandert. Bij anderen blijft die vorm meer gestadig dezelfde, hetzij uit hoofde van de algemeene onbuigzaamheid hunner huid (fig. 6 B), of omdat een gedeelte der oppervlakte met een soort van schild bedekt is (fig. 6 A), terwijl eindelijk nog