— 317 —
gewoon, wanneer men bedenkt dat zelfs de dikke hoeven van koeijen en kalveren worden verteerd en het zelfs nog werkt na den dood van den Gier.—Bij een vogel die men dadelijk na het rooven van eenig dier geschoten had, en die men drie dagen liet liggen, vond men later al het verslondene, een vossenbil met huid en haar, in regelmatige vertering geheel opgelost: een voorbeeld van merkwaardige afscheiding der werking van de maag in het hart.
Door deze krachtige verteringswerktuigen kan de Gier de gulzigheid van eene Hyena evenaren. Niet zelden gebeurt het, dat een gevangen Gier de haastig ingeslokte beenderen niet meer in den volgestopten krop kan bergen, zoo dat zij den bek uithangen totdat er weder plaats in de maag is.—Dat hij grootere beenderen met zich in de hoogte voert om die op de rotsen te pletteren te laten vallen, wordt voor zeer onwaarschijnlijk gehouden. Het is echter zeker dat hij de beenderen even gaarne als het vleesch eet.
De levenswijze van den Lammergier is, zoo lang hij vrij is, nog weinig opgemerkt kunnen worden. Daartoe behoort uiterst veel geduld, zorgvuldigheid en moed; de berigten hieromtrent loopen dan ook maar over enkele gedeelten. Gewoonlijk vliegen de Gieren des morgens vroeg uit en nemen hunne rigting naar de plaats waar zij het laatst buit gemaakt hebben, zoowel om het overgeblevene te verslinden, als om nieuw wild op te doen. Rustig hangt de gier in de wolken, terwijl zijn scherp oog alles in den omtrek bespiedt en zijn verbazend fijne reuk hem op uren afstands zijnen buit doet ontdekken. Onder zijne uitgespreide vleugels ligt eene geheele wereld. De dieren der Alpen grazen rustig, zonder de doodende klaauw te bespeuren die boven hen zweeft; met meer zekerheid ontdekken zij de gevaren die hen van de diepte naderen, zij rieken slechts de dampen die van daar komen. Plotseling valt de Gier met zamengeslagen vlerken in schuine rigting op hen neder. Er is geene vlugt meer mogelijk en geene schuilplaats te vinden. Zij zijn verloren eer zij naar redding hebben kunnen omzien en volgen stuiptrekkend hunnen vijand in de lucht. Doch het gelukt aan de Gieren slechts om kleinere dieren, vossen, marmotten, honden, katten, dassen, lammeren, wezels, hazen, hoenders en kleine geiten te bemagtigen.