— 318 —
Zijne klaauwen en pooten zijn niet sterk, alleen zijne vleugels en zijn bek maken zijne kracht uit. Dikwijls wordt de prooi verteerd op de jagtplaats, dikwijls ook op eene rots die tot slagtbank dient. Maakt de Gier jagt op een grooter dier, een zwaar schaap of een oude gems die in de nabijheid van eenen afgrond graast, dan vliegt hij in naauwe kringen om hen heen en tracht hen zoo angstig te maken, dat zij tot den uitersten rand der diepte vlugten; dan vliegt hij met verdubbelde vaart langs hen heen, en waagt het niet zelden hen met vleugelslagen in den afgrond te storten, waar hij dan den verpletterden buit volgt. Zijn eerste werk is dan de oogen uit te pikken; vervolgens scheurt hij den buik open, en verslindt eerst de ingewanden, daarna de beenderen. Levende katten verbrijzelt hij den schedel en dan gaan zij in eens naar binnen. Meermalen heeft men opgemerkt dat deze vogel de beschrevene wijze van oorlog voeren ook op jagers, die in gevaarlijken toestand op de uitstekende spits eener rots stonden, of een steilen bergweg opklommen, heeft willen aanwenden, en deze verzekerden dat het suizen, de snelheid en de kracht der geweldige vleugels een' duizelenden, bijna onweerstaanbaren indruk maakten. Eenmaal beproefde een Lammergier met eenen os, die aan den rand eens steilen afgronds stond, naar beneden te vliegen en hield hardnekkig met zijne pogingen vol, doch de onversaagde viervoeter verloor zijne gewone bedaardheid niet. Met neergebogen kop bleef hij vast staan en wachtte rustig het oogenblik af dat de Gier de nutteloosheid zijner pogingen inzag.
Als de Gier in de morgenuren zijne jagtoefeningen heeft volbragt, gaat hij in de door hem bewoonde rotsen rusten en zit het overige gedeelte van den dag stil, oogenschijnlijk lui en wezenloos, in zijn nest of op eene kale rots. Heeft hij geene jongen te verzorgen, of wordt hij niet op de eene of andere wijze in zijne rust gestoord, dan ziet men hem zelden meer uitvliegen; weinig wordt hij dus gezien, daar zich geene reizigers 's morgens in de jagtvelden van den Gier bevinden. Zonder trekvogel te zijn, verwisselt hij toch van jagtveld naarmate van de jaargetijden. In het voorjaar bewoont hij de midden- en hoogere deelen der Alpen en nestelt in uitgeholde koppen of ontoegankelijke spitsen, die door