Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/343

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 329 —

eijeren komen stelen, af te weren. Het bebroeden der eijeren begint reeds, wanneer er tien of twaalf stuks gelegd zijn. Een nest kan er omstreeks dertig bevatten. Meestal vindt men er nog eenige buiten den wal van het nest, en deze, door de ouden gedeeltelijk stuk geslagen, worden weldra door insekten-larven bevolkt, welke aan de uitgekomen jongen als eerste voedsel dienen. Een ei weegt omstreeks drie pond en bevat den inhoud van 24 kippeneijeren. De jonge struizen worden, nadat zij uitgekomen zijn, nog geruimen tijd door de ouden geleid en beschermd.

Het gebruik, in de schil der struizeneijeren allerlei figuren te snijden, even als dat van zich met de struisvederen op te smukken, is reeds zeer oud.


Wij zullen nu kortelijk handelen over

DE AMERIKAANSCHE STRUIZEN.
(Rhea).

De Amerikaansche struizen, welke men ook met den inlandschen naam Nandoe bestempelt, hebben veel overeenkomst met den Afrikaanschen struis, van welken zij zich voornamelijk onderscheiden door het gebrek aan eigenlijke staartvederen, en door het getal hunner teenen, hetwelk drie, in stede van twee bedraagt, en welke alle met nagels gewapend zijn. Behalve dat zijn zij, ofschoon de grootste vogels van Amerika, aanzienlijk kleiner dan de Afrikaansche struis; hun hals en kop zijn gelijkmatig met smalle vedertjes bekleed; hunne schenkels zijn tot aan of zelfs over de voetwortels met vederen bedekt; hunne kleur is een min of meer geschakeerd grijs, en hunne stuitvederen zijn groot en hangen, gelijk bij de Kasuarissen, langs het afgeronde achtergedeelte van den vogel naar beneden.

De Amerikaansche struizen leven van allerlei plantenvoedsel, zooals zaden, plantenwortelen, gras, boombladen, kruiden, beziën, vruchten; zij verslinden ook allerlei kleine dieren, zoo als torren, vliegen, sprinkhanen, ja zelfs hagedissen, en slikken steenen en andere harde ligchamen in. Zij zijn even vlug ter been als de Afrikaansche struis. Zij bewonen de groote, zandachtige, met gras begroeide vlakten, Pampas genaamd, van Patagonië tot Paraguay, in welk land