— 339 —
uit eenen brief van den bekenden schrijver l'estrange, dat er in 1638 een Dodo in Engeland levend vertoond werd, en het blijkt ook uit een berigt van den Engelschen schilder edwards, dat een in Holland levende Dodo aanleiding had gegeven tot het maken van eene afbeelding in olieverw van dezen vogel. Verscheidene andere, blijkbaar naar het leven gemaakte afbeeldingen in olieverw, zijn tot ons gekomen. Zij zijn vervaardigd door roeland savarij en zijnen neef joh. savarij. De eerste, van het jaar 1628, bevindt zich in het kabinet te Weenen, eene andere van 1638 in dat te 's Hage; die van j. savarij te Oxford is van het jaar 1651. Uit het een en ander blijkt, dat er dus reeds vóór het jaar 1628 een levende Dodo naar Holland werd overgebragt. Latere reizigers dan de aangevoerde, zwijgen over den Dodo, en leguat, die in 1693 op Mauritius was en eene naamlijst der aldaar levende vogels bekend heeft gemaakt, noemt den Dodo niet op. De natuuronderzoekers hadden intusschen dezen vogel in het stelsel opgenomen en gingen voort met hunne beschrijvingen daarvan uit de aangevoerde reisverhalen op te maken, en den Dodo als een nog levenden vogel aan te merken, tot dat morel, die op Mauritius of Ile de France woonachtig was, in 1778 bekend maakte, dat er sedert eene eeuw geen Dodo meer op dat eiland gezien was, en de oudste inwoners zich niet herinnerden ooit iets van dezen vogel gehoord te hebben. Latere onderzoekingen hebben deze uitspraak bevestigd, en daar het uit alles blijkt, dat deze soort, zoo als die der naburige eilanden, tot het plekje van onzen aardbol, waar zij gevonden werden, beperkt waren, zoo moet men alle hoop opgeven, dezen vogel ooit weder levend te kunnen aanschouwen. Wij moeten nog opmerken, dat reeds vóór 1652 een opgezet voorwerp van eenen Dodo in de verzameling van tradescant te Oxford bewaard werd, maar dit voorwerp, later aan de Akademie dier stad ten geschenke vermaakt, werd in 1755 vernield, en slechts de kop en eene poot daarvan bewaard. Deze, als ook een andere poot, in het British Museum bewaard, werden nu in 1793 voor het eerst weder voor den dag gehaald en beschreven; in 1845 werd, in het Museum te Kopenhagen, een tweede kop, afkom-