Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 45 —

uitgedrukt, van ongeveer 12,754,980 Ned. ellen. Indien wij nu eene afbeelding van de baan der aarde wilden maken, en in die afbeelding aan de middellijn der aarde slechts de geringe lengte van 110 streep (0,0001 N. el) gaven, dan zoude het ligchaam der zon naar diezelfde evenredigheid eene middellijn van twaalf streep (0,012 N. el) moeten hebben, omdat haar middellijn ongeveer gelijk staat aan 120 middellijnen van onzen aardbol, met andere woorden, omdat 120 bollen, als onze aarde, naast elkander op de middellijn der zon geplaatst zouden kunnen worden. Dat ontzaggelijke hemelligchaam, hetwelk in inhoud onze aarde l½ millioen malen te boven gaat, zoude dus worden voorgesteld door een' bol van 12 Ned. streep in de middellijn. Maar de geheele groote as van de baan der aarde zoude, daar zij meer dan 24,000 maal de middellijn der aarde bevat, naar diezelfde evenredigheid eene lengte moeten beslaan van ongeveer twee el en vier palmen (2,4 Ned. el). Daar echter het bedrag der excentriciteit ongeveer 200 maal de middellijn der aarde overtreft, zoo zoude men het brandpunt, waarin de zon staat, op die middellijn van 2,4 Ned. el slechts 2 duim van het middelpunt af behooren te plaatsen. En wanneer men nu op die middellijn volgens de aangegevene afmetingen eene ellips beschrijft, dan moet het al een zeer scherp en geoefend gezigt zijn, hetwelk ze met het bloote oog van eenen cirkel zal kunnen onderscheiden. Hieruit volgt van zelve, dat men bij eene afbeelding op kleine schaal de elliptische gedaante der baan in het geheel niet kan uitdrukken en ze eenvoudig als eenen cirkel met de zon in het middelpunt beschrijft.

Ware de baan der aarde een cirkel, zij zoude een omtrek van bijna 130 millioen G.M. bezitten; nu zij eene ellips is, is de omtrek kleiner en bedraagt ongeveer 115 millioen G.M. Honderd vijftien millioen G.M.! Dat is dan de verbazende ruimte, die onze aarde jaar op jaar van hare wording af heeft doorloopen, dat is de weg, dien wij jaarlijks met haar door het onbegrensde gebied der schepping afleggen.

Om ons van zulke ontzaggelijke afstanden en van de snelheid, waarmede zij doorkliefd worden, eenige voorstelling te vormen,