Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/654

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 244 —

Wel is waar kan men hierbij niet denken aan eene enkele uitzetting der de kern zamenstellende deelen door den invloed der warmte, daar deze alleen onvoldoende is om rekenschap te geven van het groote verschil in digtheid, dat in elk geval tusschen die kern en de digtste planeten blijft bestaan, zelfs al schrijven wij aan de photospheer eene grootere dikte toe, dan zij waarschijnlijk bezit. Maar die geringere digtheid vindt hare verklaring in hetgeen wij bij de door vulkanen uitgeworpen stoffen waarnemen, waarin talrijke holten of blazen zijn, welke door gassen en dampen zijn gevormd, die de massa zochten uiteen te drijven, zoodat sommige dier stoffen, b.v. puimsteen, daardoor zelfs ligter dan water zijn geworden.

Het zij mij vergund de vermoedelijke gesteldheid der zon nog door een voorbeeld op te helderen. Wanneer wij eenen verrekijker naar de maan rigten, of eenen blik werpen op de kaart daarvan, welke onlangs in dit Album verschenen is, dan zien wij hare geheele oppervlakte als overdekt met de kraters van uitgebrande vulkanen. Denken wij ons nu in den tijd terug, toen alle die kraters werkzaam waren, toen de gloeijende massa onder de dunne schors der maan voortdurend kookte en woelde, en hare oppervlakte zich gestadig als door eene vuurzee overdekt moest vertoonen. Zoude toen het beeld, dat de maan aanbood, wel zoo verschillend geweest zijn van dat der tegenwoordige zon?

Doch hoe dit zij, indien het voor bewezen mag gehouden worden, dat het geheele ligchaam der zon zich in eenen toestand van hevige gloeihitte bevindt, dan kan ons zijne geringere digtheid in vergelijking met die der naastbij gelegen planeten niet meer verwonderen, en verliest de daarop gegronde, tegen de gashypothese gerigte tegenwerping, hare kracht geheel en al.

Ook vindt deze hypothese steun in nog andere niet minder gewigtige eigenschappen van ons zonnestelsel, waardoor zich in zijne vorming eene eenheid van plan verkondigt, die onmogelijk toevallig kan zijn, maar ten duidelijkste eenen gemeenschappelijken oorsprong verraadt. Twee punten verdienen hier vooral onze opmerking. Vooreerst dat alle planeten zich in dezelfde rigting rondom de zon be-