Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/686

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 276 —

zuivere zwart wordt niet in het plantenrijk aangetroffen. Het zwart op de bloemen der groote Boonen en de Nemophila discoidalis is niet anders dan een donker bruin of violet.

Maar welk gedeelte van de plant of bloem heeft het vermogen om het licht aldus te wijzigen? Welke stof is het, bij wier gemis de bloem of het blad wit schijnt, door wier overvloed de prachtigste en donkerste schakeringen worden te weeg gebragt? Welke deeltjes der plant zijn (om bij onze vergelijking te blijven) de instrumenten, die uit het witte licht de liefelijke melodie der kleuren tot ons doen komen?

 

 

De laatste sneeuw is gesmolten en een zoele regen verkondigt ons de altijd nieuwe, altijd jeugdige lente. Al wordt die lente bij ons wel eens aangekondigd door regens, die niet altijd even zoel zijn, wij willen niet klagen over de onaangenaamheden van ons klimaat, noch daarvan de schuld werpen op onze voorvaderen. Wij willen hun liever dankzeggen voor dat vaderland, en ons ook gelukkig gevoelen in eene natuur, die hun welgevallig was.

Schraal is die natuur, arm is die lente in vergelijking met de bloeijende natuur, de eeuwige lente van Mexico of Madera. Maar komt deze vergelijking wel in ons op, als wij de eerste ooijevaar weer hooren klepperen, als wij bij de naderende of wegstervende toonen van den koekoek voor een oogenblik weer gelooven, dat wij kinderen zijn, als op een stillen avond het geloei der koeijen en het gekwaak der kikvorschen in de bedauwde verte tot eene welbekende maar nooit vergetene melodie ineensmelten? als de eerste toonen van de melodie der planten ons tegenruischen en het jeugdige groen ons toeroept: waarom is uw hart niet jeugdig meer?

De groene kleur, die helder en vrolijk in de lente verschijnt en wier donkere tinten des zomers meer ernstig, meer verheven tot ons spreken, is de hoofd- en grondtoon in de planten-melodie. Aan de eene zijde nadert zij in heldere schakeringen tot het geel, aan den anderen kant zien wij haar door het blaauwgroen tot het blaauw overhellen. De lengte harer golvingen, die geringer is dan die van