Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/105

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 93 —

oorspronkelijk in verbindtenis heeft gestaan met een geheel ander, dan waarmede het Takht-meer thans verbonden is. Eene geweldige verandering in de aardkorst kan welligt dat waterbekken geheel verstoord en daardoor het verdwijnen van het water uit het bekken op den Zindan veroorzaakt hebben. Het kan ook zijn, dat de wateraderen en aardlagen, die het water in den Zindan opvoerden, door eene verheffing der benedenste grondlagen zijn gestopt en afgesneden, zoodat het Zindan-bekken daardoor van watertoevoer werd verstoken. De onderaardsche waterloopen kunnen zich eerst daarna eenen weg gebaand en eene opening geboord hebben op de plaats, waar zich thans het veel lager liggende Takht-meer bevindt. Die verandering in den loop der onderaardsche wateraderen kan eene daling of verplaatsing van het niveau van het groote waterbekken ten gevolge gehad hebben. Wie zal het wagen deze onderaardsche geheimen te ontraadselen, zoolang geene zekere waarnemingen den weg tot vaste resultaten hebben gebaand? Met vrij stellige zekerheid mag echter worden aangenomen, dat beide heuvels hunne wording aan het afzetsel van koolzuren kalk te danken hebben. Hoe vreemd dit ook in den eersten opslag moge schijnen, zoo ontbreekt het toch niet aan dergelijke scheppingen. Zeer merkwaardig zijn in dit opzigt de steenvormingen der heete bronnen van Hammam-Mescoutine, in de provincie Constantine van het regentschap Algiers in Afrika, die door de onderzoekingen van den heer baudens, hoofd-chirurgijn bij het Fransche leger in Algiers, nader zijn bekend geworden,[1] Op eene breede vlakte verheffen zich honderden piramiden, wier plaatsing en witte kleur zouden doen gelooven, dat men een legerkamp, met tenten bedekt, voor zich zag. Van nabij gezien blijken deze piramidale heuvels gevormd te zijn uit zachten en poreuzen kalksteen: hunne basis heeft doorgaans niet minder dan twaalf voet in doorsnede en hun top verheft zich tot ongeveer vijftien voet. De vlakte zelve is overdekt met eene laag witte, broze kalkaarde en is van allen plantengroei verstoken. Eene menigte heete minerale bronnen borrelen op verschillende plaatsen uit den grond op.

  1. Journal de pharmacie, 1839, t. 25, p. 525, etc.