Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/122

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 110 —

het gesmolten water sijpelt tusschen de overige sneeuw in, bevriest weder des nachts en vormt aldus het zoo eigenaardig sneeuwijs der hooge gebergten. Daar, waar de bodem onder dit sneeuwijs afhelt en dit zal wel meestal plaats vinden, zakt zulks naar beneden, en al spoedig, door een herhaald smelten en bevriezen, in werkelijk ijs veranderende, vormt het de welbekende bergijs-meren. Deze vullen de hoogliggende valeijen op en dalen daarin, langzaam voortzakkende, neder, tot dat hunne ondereinden, in eene warmere luchtstreek aankomende, wegsmelten en in den vorm van beken naar beneden vloeijen. Soms zijn die meren van weinig aanbelang, meestal daarentegen zijn de valeijen uren ver, zelfs tot over eenen afstand van vijf uren, met bergijs opgevuld, hetwelk wel eens de dikte van 250 ellen bereikt en in zijne breedte alleen begrensd wordt door de wanden der valei.

De voor ons doel meest merkwaardige eigenschap van dit bergijs is het medevoeren eener verbazend groote hoeveelheid gruis van de omringende gebergten. Bij het verweren der steensoorten, waaruit deze bestaan, en door de uitwerkselen van de vorst, die het in alle spleten indringende water doet uitzetten en daardoor de meest vaste gesteenten uiteen doet springen, raakt er voortdurend steengruis los en tevens min of meer groote brokken steen. Dit alles stort op het ijs neder en wordt alzoo nederwaarts gevoerd. Zoolang het bergijs in denzelfden toestand blijft, draagt het aanhoudend de afgebrokkelde stukken der omringende gebergten met zich mede, maar smeltende laat het die op den bodem der valei liggen, en tot aanzienlijke heuvels ophoopen. In grootte evenaren of overtreffen die heuvels zelfs dikwijls onzen Eltenberg en het Montferland, of de zoogenoemde Lochemer bergen. Het berggruis wordt alzoo, zonder iets te lijden, volmaakt in den toestand, waarin het van de gebergten afgevallen is, en dus met scherpe kanten en punten, naar beneden gevoerd.

Maar geheel anders is het gesteld met dat steengruis, hetwelk zich tusschen het steeds voortbewegende ijs en de rotswanden der valei bevindt, even als met datgene, dat op den bodem der valei door het ijs afgeschuurd en losgewreven wordt. Hoekige kanten