Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/130

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 118 —

ijsselsche en Drentsche bewaard is, hadden zich op deze zandgronden gevestigd en de lagere gronden aan de Friezen overgelaten. Voor zoover deze gronden ten zuiden van de Waal liggen, is op hen deze laatste onderscheiding echter niet toepasselijk.

Over den uiterlijken vorm dezer gronden is reeds met een woord gesproken. Het zijn òf vlakten, òf min of meer zich steil verheffende heuvels, die geene meerdere hoogte dan van 80 ellen boven de omringende vlakten bereiken. Groote golvingen van den bodem, die zich uren ver uitstrekken, verraden terstond het aanwezen van gronden uit een ander tijdperk dan deze, hoewel die veelal door eene dunne laag zand en keijen, tot het jongere tijdperk behoorende, aan het oog worden onttrokken. Voorbeelden daarvan vindt men in het oosten van Twenthe en het Zutphensche, even als op de zuidelijke grenzen der Belgische Kempen.

De heuvels met keijen bieden, wijders, een zeer merkwaardig verschijnsel aan, dat niet over het hoofd gezien mag worden, omdat het, nader onderzocht, waarschijnlijk blijken zal in verband te staan met de wijze, waarop deze gronden gevormd of, na hun ontstaan, vervormd zijn geworden. Wanneer men, namelijk, eene groep dezer heuvels naauwkeurig beschouwt, dan schijnen de meesten, en wel voornamelijk diegene, welke ten zuiden van de Zuiderzee en de Vecht in Overijssel liggen, te zijn zamengesteld uit ruggen, die, overlangs, van het noordoosten naar het zuidwesten gerigt zijn en zijdelings tegen elkander aansluiten. Daardoor ontstaan valeijen, tusschen de uiteinden der ruggen, die aan den eenen kant naar het zuidwesten, aan den anderen naar het noordoosten geopend zijn. Hoewel men de ruggen, zoowel als de valeijen, dikwijls moeijelijk herkennen kan, en de uitzonderingen op den regel soms algemeener schijnen dan de regel zelve, zoo moet dit in de meeste gevallen evenwel toegeschreven worden aan de groote moeijelijkheid om, op het terrein, dergelijke kleine gebergten te overzien. Op goede kaarten, waarop de hoogten met juistheid zijn aangeduid, valt deze regelmatige ligging meestal beter in het oog. Duidelijk kan men die evenwel zien bij de heuvels tusschen Wageningen en Arnhem, welke door eenige, zelfs door beekjes aangeduide valeijen als 't ware