Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/160

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 148 —

krachtige, moedige, tot den strijd elk oogenblik bereide krijgers, die al wat leven heeft op hunnen weg dadelijk aangrijpen en vernielen, als het zich niet door de snelste vlugt heeft kunnen redden. Eene groote menigte in de zon verbleekte geraamten wijst den lateren wandelaar den weg, dien zulk een leger genomen heeft, aan. Is het aan een huis gekomen, zoo dringt het aan alle zijden daarin en zoekt alle hoeken door, zoodat geene spin of het kleinste insekt aan die doorzoeking kan ontsnappen, 's Avonds trekken zij, even als bijen, in digte klompen bijeen, om 's morgens weder uit een te gaan en, door deuren en vensters verdwijnende, haren zonderlingen togt verder voort te zetten.

Een reiziger in Britsch Indië schetst ons de vermakelijkheden der insekten-wereld aldaar, hoewel minder aangenaam welligt voor het gevoel eener kiesche lezeres, dan toch naar waarheid in deze woorden:

"Wij verfrischten ons na het theedrinken door het frissche avondkoeltje dat door de zonneblinden indrong, toen het plotseling begon te regenen. In een ommezien was het vertrek gevuld met een aantal zwierende insekten van allerlei soort. Ons oog bespeurde het eerst een grooten, schoonen, groenen Mantis (roofkever); doch terwijl wij zijne bijna menschelijke bewegingen gade sloegen, sprong mij een sprinkhaan in het gelaat, en een groote, drie duim lange krekel kroop mijne vrouw langs den hals; de vliegende mieren, die een zeer onaangenaam vocht afwerpen, de vliegende wandluizen, die, wanneer men hen dood drukt, aan de vingers, uren daarna nog een onverdragelijken stank achterlaten, bedekten onze kleederen, en wij hadden met onze beide handen genoeg te doen, ze van ons gezigt af te houden. Ik bleef nog eenigen tijd op en beproefde te lezen; zulks gelukte niet; want terwijl eenige muskieten zich op mijn gelaat plaatsten en om mij vlogen, voelde ik een dier in mijn hoofdhaar omwoelen. Ik greep er met de hand na, en doodde eene wandluis. De stank, die daardoor in het vertrok veroorzaakt werd, was onverdragelijk. Ik liep zoo spoedig, als ik slechts kon, de kamer uit, en zuiverde mijn haar van dit ongedierte; onder weg had ik eene padde dood getrapt. In mijn slaapvertrek vond ik 18–20