Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 160 —

langs de watervloeden, die van de bergen afdalen, en volgt men hunnen loop tot aan hunnen oorsprong, zoo stuit men ten laatste, nog lang vóór de sneeuwgrens is bereikt, op geweldige ijsmassa's, die in de gedaante van breede, verstijfde stroomen, uit het gewest der eeuwige sneeuw, in het gebied der weiden, velden en vruchtboomen afdalen en ingrijpen; en even als vaste steenklompen de vernielende kracht van eeuwen tijds weêrstand bieden. Het zijn deze zonderlinge ijsgevaarten, gewoonlijk gletschers genoemd, die bij uitnemendheid de Alpenwereld karakteriseren, en zelven het meest wondervolle verschijnsel uitmaken, dat die wereld den onderzoeker tot navorsching aanbiedt.

Het is duidelijk, dat deze ijsmassa's noch uit zich zelven ontstaan zijn, noch haar tegenwoordig aanwezen kunnen verzekeren; immers reeds in het voorjaar verdwijnen de laatste sporen des winters uit de benedenste deelen des omtreks, waaraan de gletschers grenzen. De onafgebroken zamenhang der gletschers met het bestendig sneeuwgewest doet veeleer zien, dat hun oorsprong op grootere hoogten moet gezocht worden, en toont onmiskenbaar aan, dat zij afhankelijk zijn van den immer gelijkmatigen toestand der natuur daarboven. Indien men verder bedenkt, dat het vocht, hetwelk de dampkring, boven de sneeuwgrens, in vasten toestand nederlegt, niet ieder jaar verdwijnt, en bij gevolg in den loop der tijden de sneeuw zich tot op eene onbegrensde hoogte moest ophoopen, zoo de natuur niet een middel had gevonden, om zich voortdurend van den sneeuwlast te ontdoen, dan valt de bestemming der gletschers van zelf in het oog; zij zijn het, die beletten, dat de onmetelijke sneeuwverzamelingen tot in het oneindige aangroeijen. Met eene hoogst langzame beweging, voeren zij den overlast der gevallene sneeuw van de hooge bergtoppen in de lager liggende dalen, en dragen daar aan de warmte van een meer zacht klimaat de taak der smelting op, die in de hoogere gewesten niet kon plaatsgrijpen.

Alzoo waarborgen drie omstandigheden het voordurend bestaan der gletschers; vooreerst de voeding; zij hangt van de verhouding en plaatselijke gesteldheid der sneeuwmassa af; ten tweede de gestadige verbrokkeling en smelting in de lager liggende streken, en ein-