— 173 —
voortschuift, ten laatste aan het einde eene plaats van zamenkomst vinden; dáár liggen zij sedert eeuwen opgehoopt. Eindmorainen van 30, 40, 50, ja van 100 ellen hoogte zijn geene zeldzaamheid. De boog, dien de eindmoraine vormt, en wiens bolle zijde dalafwaarts is gekeerd, sluit zich met zijne einden aan de randmorainen aan, en is op eene plaats voor den aftogt van het water der gletscherbeek doorboord. (Zie C fig. 2. DDD stelt de eindmoraine van den Vieschgletscher A voor).
Dewijl aan het einde de afwisseling van den toestand des gletschers, dat is zijne beurtelingsche verlenging en inkrimping door dooijing, zijne voor- en achterwaartsche beweging, zijne schommeling derhalve, het grootste is, zoo liggen hier de morainen, soms van 2 tot 5 in getal, en gedeeltelijk dus door het ijs verlaten, als 't ware evenwijdig achter elkander; de buitenste wal toont de lengte aan, die het ijsligchaam voorheen bereikte, de binnenste de grenzen van zijne tegenwoordige uitgestrektheid. De verst verwijderde moraine maakt derhalve voor de toekomst een gedenkteeken uit der voormalige uitgebreidheid van het ijs; zij blijft liggen, evenals de