— 174 —
aanwijzer van den thermometrograaph, die door den terugkeer der vloeistof geen haar breed wordt meêgevoerd. De vlakte, die de gletscher bij zijne terugwijking binnen de moraine laat liggen, noemt men gletscherbodem; hij is gewoonlijk met bergpuin of afzonderlijke rotsbrokken overdekt. (Zie AA fig. 1).
Ontzettend is de werking van den gletscher, wanneer onder zijne voorwaartsche beweging de dalwanden hem zamenknellen, of wanneer hij op hinderpalen stuit. Hij woelt dan den grond tot op de rotsen, evenals een ploegijzer, om, en drijft alles met onweêrstaanbaar geweld voor zich uit. Saussure zag een steenblok van ongeveer 14 ellen lengte door de ijsschuiving naar beneden storten. Charpentier maakt van een rotsblok van 20 ellen gewag, dat in het dal werd vooruitgedrongen, en zag door het ijs een geheel woud onderwoelen en omverwerpen.
De middenmorainen toonen de meest eigenaardige en zonderlingste rangschikking. Saussure zelf bekende ten aanzien van hunnen oorsprong zijne onkunde; charpentier gaf er echter eene juiste verklaring van. Zij bestaan uit lange rijen van bergpuin, en liggen midden op het ijs; die rijen zijn somtijds tot hooge dammen opgestapeld, of worden door afzonderlijk liggende steenen gevormd; zij dalen over de geheele lengte van den gletscher op diens ijsrug af. De Gornergletscher heeft zoo