Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 175 —

7 of 8 scherp afgezette, evenwijdige schakels van steenklompen; de Aargletscher telt er aan de eene zijde der groote middenmorainen 7, aan den anderen kant 8, elk door bijzondere rotssoorten, die haar zamenstellen, gekenmerkt. De genoemde groote middenmoraine, misschien de grootste, die tot hiertoe is waargenomen, bereikt eene hoogte van 42 ellen, en eene breedte, die aan het eene einde meer dan 200 ellen bedraagt. Indien men deze soort van steendammen tot aan hunnen oorsprong, tot zelfs door het firngewest heen, volgt, zoo bemerkt men, dat zij altijd bij een vooruitsprong eener rots aanvangen (zie CC fig. 3), die de scheiding uitmaakt tusschen twee gletschertakken, a en a; de middenmorainen cc bestaan derhalve uit de vereeniging van de randmorainen bb der beide oorspronkelijke gletscherarmen aa; bij de voorwaartsche beweging van deze zijn de steenen, tot ééne massa vereenigd, midden op de vlakte van de tot één gletscher zamengedrongene ijsmassa genomen, en alzoo in eene regte lijn vereenigd gebleven. De steenen, waaruit zij bestaan, zijn altijd scherp en kantig, dewijl zij, op hunne gladde onderlaag, zonder stooten of wrijven werden afgevoerd.

De grondmorainen eindelijk bestaan uit rotspuin, dat onder den gletscher is zamengehoopt en waarschijnlijk van de randmorainen afkomstig is; zij zijn uit meer vaste steenbrokken gevormd, omdat de ligt breekbare door de geweldige drukking van het ijs worden vermorseld. Dat deze steenen altijd onder eenen afgeronden vorm voorkomen, is zeer ligt te verklaren; zijn zij onder het ijs voortgerold, zoo vertoonen zij zelden eene volkomen gepolijste oppervlakte; werden zij voortgeschoven, dan zijn zij spiegelglad, en hier en daar bekrast met fijne strepen of groeven; dit zijn de sporen van harde, scherpsnijdende steen- of zandkorrels, die in het ijs waren vastgeraakt. Deze eigenaardige krassen worden spoedig door de beweging der gletscherbeken uitgewischt. Over het algemeen levert de tegenwoordige toestand der natuur geene kracht op, die de gezegde groeven in de steenen kan voortbrengen, en zij maken derhalve, waar zij gevonden worden, en dat is zelfs op vele uren afstands van de ligplaats der tegenwoordige gletschers het geval, een onbedriegelijk kenmerk uit van het aanwezen van vroegere gletschers