— 192 —
harer oppervlakte met eene onmeetbare massa bevroren water was bedekt, een tijdvak, waarin alle leven werd vernietigd, alle overblijfselen van alle mogelijke soorten van organismen onder dat ijskleed werden bedolven, kortom, dat er een ijstijdvak is aanwezig geweest, noemt de tegenwoordige gletschers de overblijfselen van dat tijdvak, het overschot van de algemeene vergletschering, de oorden tot welke deze is terug getrokken of ingekrompen. Voor deze vooronderstelling pleiten zeer vele verschijnselen; maar of zij juist zij of niet, in elk geval zijn de gletschers ouder dan het tijdstip, waarop de mensch zich in die streken eene woonplaats koos, en waarschijnlijk ouder dan het bestaan van den mensch op aarde.
Over hunne vroegere uitgebreidheid laat zich evenmin met zekerheid eene uitspraak doen. Door de onschatbare onderzoekingen van desor en agassiz, met geringachting van hun leven tot stand gebragt, is uit de afgeronde, gepolijste en gegroefde vlakten der rotssteenen bewezen, dat het ijs zich eenmaal 600 el boven de tegenwoordige gletschers heeft uitgestrekt. En wat de horizontale rigting betreft, er laten zich overblijfselen van morainen in alle streken, in eene noordelijke en zuidelijke rigting, aanwijzen. Deze verdwaald liggende fragmenten der morainen, zwerfblokken genaamd, die, vooral wat ons werelddeel betreft, in de landen langs de Oostzee en ook in ons land in menigte gevonden worden, wijzen ons de Noordsche en Midden-Europeesche Alpen aan, als het uitstralingspunt van verhevene natuurverschijnselen, als het middelpunt, werwaarts de terugwijking der algemeene vergletschering zich gestadig rigtte, alhoewel dan ook het meerendeel der zwerfblokken, die in de diluviale gronden van ons vaderland en van Noord-Duitschland verstrooid liggen, niet regtstreeks door van de bergwanden afdalende en daarmede nog zamenhangende gletschers, maar veeleer door de daarvan afgebrokkelde en in de opene zee voortgedreven ijsvelden of ijsbergen, werden medegevoerd. Het wondervolle tijdvak, waarover de werkzaamheden van charpentier, desor en agassiz zich hebben uitgestrekt, kan hier niet verder worden beschreven; met weinige woorden heb ik slechts het verband willen aanroeren, dat er bestaat tusschen den tegenwoordigen tijd en dien, welke in een ver verleden ligt.