Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/280

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 268 —

Maar als die stemmen verzwakken, als het leven uitdooft en het licht zijn gloed verliest, als de kleur verbleekt en de geur vervliegt en er niets overblijft dan de harde grond en de dorre boomen, dan leeren wij een blik slaan in het binnenste heiligdom der Natuur, een diepen blik, niet alleen met het zinnelijk oog, maar ook met den denkenden, berekenenden geest; dan zien wij in die dorre boomen eene oneindigheid van vormen, die zich in elken boom op zichzelven tot eene bepaalde individualiteit ontwikkeld hebben; dan herkennen wij een meesterstuk der Natuur, waaraan zij eeuwen heeft gearbeid, eene verwezenlijking van het grond-idee, dat de Schepper in haar heeft geopenbaard.

Iedere boomsoort heeft hare eigene individualiteit, niet alleen zigtbaar in hare bladeren, bloemen en vruchten, maar ook, en wel voornamelijk, in de ontwikkeling van hare knoppen tot takken en van hare gestalte tot een geheel, waarvan alle deelen den type van den boom bewaren. Dit alles kenmerkt de houding (habitus) van den boom, en is eene rijke bron van onderzoekingen, die ons nader voeren tot de kennis van de wetten, naar welke zich de boomen ontwikkelen, en van het verband tusschen de levensverschijnselen en den vorm van iederen boom.

Wanneer bij velen onzer boomen die levensverschijnselen met den winter ophouden zich uitwendig te vertoonen, dan kunnen wij het duidelijkst nagaan, wat zij hebben gewrocht, en hoe zich in elke boomsoort eene eigenaardige houding heeft ontwikkeld, waardoor zijn naam in zijne gestalte als 't ware is gegrift.

De ouden herkenden reeds dit verschil in houding, en het karakter der boomsoorten gaf hun aanleiding om die boomen eene individualiteit, eene persoonlijkheid toe te kennen. Maar daar hunne rede nog niet door diepere nasporingen was ontwikkeld, en zij nog geene juiste begrippen bezaten aangaande het leven en den groei der planten, bogen zij zich in kinderlijken eerbied neder voor de onzigtbare geesten, waarmede hunne verbeelding de woudbewoners bevolkt had.

Het onbestemde gevoel, dat in de Natuur de Symbolen zocht van het menschelijke, leidde de oude Grieken tot het denkbeeld van