— 286 —
Fig. 8. esch | Fig. 9. els |
stanje, welke door hare buitenste gekromde takken dikwijls eenen vaas- of bekervorm aanneemt. In een ander opzigt komen beide boomen wederom met elkander overeen, namelijk in de bladstelling. Wij weten, dat deze bij beuk, olm en linde afwisselend ter wederzijde van, en bij den eik in een spiraal om de takken is. De esch en kastanje hebben gevingerde bladeren, dat is, aan een meer of min langen bladsteel zijn, in plaats van een enkel blad, verscheidene bladeren voorhanden, die zich aan de punt van den bladsteel schermvormig uitspreiden. Die zamengestelde bladeren bevinden zich bij paren tegenoverstaand aan de takken, zoodat het tweede paar steeds kruiswijze boven het eerste geplaatst is. Die tegenoverstaande bladeren vinden wij ook bij de geliefde Jasmijn- en Syringenboomen, en het is opmerkelijk, dat deze boomen struikachtig blijven, omdat de vertakking, die bij deze bladstelling zoo spoedig volgt, aan den stam geen tijd laat zich zelfstandig te ontwikkelen, gelijk dit in meerdere mate bij den esch, in minderen bij de wilde kastanje plaats heeft. De takken van den esch nemen, naar mate zij nieuwe geledingen aanzetten, niet zoo snel in dikte af als die der andere woudboomen en vooral van de linde; van daar iets een-