Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/331

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 319 —

met hunne gewaarwordingen en deze door een uiterlijk teeken openbaren, kan niet betwijfeld worden. Wanneer een hond mismoedig is, laat hij den staart hangen. Is hij bevreesd, dan slaat hij den staart tusschen de beenen en loopt, gelijk men het noemt, "druipstaartend" weg. Vreugde daarentegen doet zijn staart omhoog rijzen en zich sierlijk omkrullen, terwijl hij blijk geeft van liefde, van gehechtheid, door die zachte slingerende beweging, welke men kwispelen noemt. Deze teekentaal van den hond, door middel van de afwisselende zamentrekking zijner verschillende staartspieren, is ons allen gemeenzaam, omdat er geen dier is dat meer dan hij de medgezel is van den mensch. Maar zouden niet ook andere dieren in het bezit van eene dergelijke taal zijn, die wij slechts niet verstaan, omdat wij er minder acht op hebben gegeven? Zouden b.v. de golvende bewegingen, die de staart bij het kattengeslacht vertoont, geenerlei beteekenis hebben? Ik ben inderdaad zeer geneigd het te gelooven. Zeker althans is het, dat de leeuw zich de zijden met den staart slaat, wanneer hij toornig wordt. Hetzelfde doet ook de stier, en dat ook vogels eene soort van staartspraak bezitten, bewijst het zoogenaamde pronken van kalkoenen en van paauwen.

Doch ik wil mij in dit gedeelte van mijn onderwerp niet verder wagen, en de grondlegging eener staart-linguistiek overlaten aan hen, die, door eenen dagelijkschen omgang met vele soorten van dieren, in de gelegenheid zijn, het verband tusschen hunne staartgebaren en hunne gemoedsbewegingen op te sporen.

Liever willen wij nog eenige oogenblikken stilstaan bij de beschouwing van het merkwaardige maaksel van den staart. Deze beschouwing kan hier echter slechts zeer beknopt en oppervlakkig zijn. Zij zal echter, vertrouw ik, voldoende wezen om een denkbeeld te geven van de wijze, waarop de staart in staat is de menigvuldige en veelsoortige bewegingen te volvoeren, die wij achtereenvolgens hebben opgeteld.

Het is genoeg bekend, dat alle gewervelde dieren eene wervelkolom bezitten, en dat daaraan hun naam ontleend is. Het beenig gedeelte van den staart nu is niet anders dan de achterwaartsche voortzetting van die wervelkolom, en bestaat, even als het tot den