Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/397

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 385 —

door men deze soort somtijds aanduidt[1], moet volgens schlegel van de eironde borstvinnen worden afgeleid, die men met de zwaarden onzer zeilschepen vergeleken heeft. De rugvin is bijzonder hoog.

Fig. 7. Delphinus Orca. L. naar eene afb. van schlegel
Fig. 7. Delphinus Orca. L. naar eene afb. van schlegel t.s.p. IItes Heft Tab. VII.

De gemeenste soort van dolfijn aan onze kusten is de bruinvisch (Delphinus phocaena). Bij deze soort is de kop stomp, rond en zonder snuitvormige verlenging. Er zijn van twintig tot vier- en twintig kleine tandjes aan weêrszijde, en deze zijn rolrond, aan het eind als geknopt en met platte kroonen. Deze soort bereikt zelden eene lengte van meer dan vier voet. Zij komt bij ons meermalen in de Zuiderzee en kan zelfs eenigen tijd in zoetwater leven.

Fig. 8. Delphinus phocaena L.
Fig. 8. Delphinus phocaena L.

Wij vermelden in de laatste plaats, onder de aan onze kusten waargenomen soorten, den Delphinus globiceps van cuvier, eene soort, welke in de dertiende uitgaaf van het zamenstel der natuur van linnaeus, door gmelin bezorgd, nog niet voorkomt, en eerst in 1812 door cuvier onder den opgegeven naam onderscheiden

  1. Anders is deze benaming meer gewoon voor een werkelijken visch, voor den Xiphias gladius.