op te heffen. Het onderzoek leerde verder dat de waarnemingen van heller geenszins zoo naauwkeurig waren als zich dit vooruit liet verwachten; dat enkele zijner waarnemingen met het geheel der overige volstrekt niet waren te rijmen, en dat ook de eerste en de laatste der weinige waarnemingen van fabricius, die hind voor de bepaling van de loopbaan hadden gediend, volstrektelijk verworpen moesten worden. De waarnemingen van heller en fabricius waren, na de zuivering die zij moesten ondergaan, met elkander vereenigd, toereikende, niet slechts voor eene juiste bepaling van de loopbaan der komeet, maar ook om den graad van naauwkeurigheid, die daarbij was bereikt geworden, in getallen uit te drukken. De gevondene loopbaan betoonde zich veel naauwkeuriger dan men, bij eene komeet van het midden der zestiende eeuw, kon verwachten en meer dan naauwkeurig genoeg, om eene beslissende uitspraak te veroorloven, omtrent de overeenstemming van deze komeet met eene andere, wier loopbaan even zoo naauwkeurig mogt zijn bepaald geworden. Het onderzoek was alzoo met betrekking tot de komeet van het jaar 1356 volkomen beslissend en de kennis van hare loopbaan, laat nu geene billijke wenschen meer onvervuld[1]. Het is eene merkwaardige bijzonderheid, dat de onzekere loopbaan, vroeger door hind afgeleid uit waarnemingen die slechts elf dagen omvatten en van welke de eerste en de laatste, wegens hare onjuistheid, verworpen moesten worden, door eenen zamenloop van omstandigheden, zeer na overeenkomt met de onvergelijkbaar zekerder loopbaan, door den heer hoek verkregen. Uit die bijzonderheid kunnen wij de belangrijke gevolgtrekking afleiden, dat bijaldien de kometen van de jaren 1264 en 1556 inderdaad hetzelfde ligchaam zijn, dat eerlang bij hernieuwing
↑ De elementen van de loopbaan der komeet des jaars 1556, door den heer hoek verkregen, en die reeds in het Tijdschrift de Astronomische Nachrichten n°. 1053 openlijk zijn bekend gemaakt, zijn de volgende: