Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/509

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 
 

 

Hoewel het eene onbetwistbare waarheid is, dat de beschaafde mensch in de eerste plaats eene voldoende kennis moet hebben van die voorwerpen der natuurlijke historie, welke zich in zijne nabijheid bevinden en die hem als 't ware dagelijks voor oogen komen; hoewel het ongerijmd genoemd mag worden Nederlanders met kennis van zaken te hooren spreken over paradijsvogels en colibrietjes, terwijl zij geene de minste kennis hebben van musschen en spreeuwen; zoo belet dit toch niet, dat wij niet met begeerigheid eens zouden willen rondzien in het wijde veld der schepping dat buiten onzen gezigtskring gelegen is; dat wij niet gaarne onze eentoonige vlakke weiden in onze verbeelding verlaten voor de heerlijke bergen en dalen, van Zwitserland en Italië b.v.; dat wij niet onze mistige lucht in den geest zouden willen doordringen om op hooger gelegene aardgedeelten te zwelgen in den blaauwen, in den opwekkenden aether der bergtoppen. Ja gewis, het is een onbeschrijfelijk genot voor hem, die door maatschappelijke banden aan ons vochtig, kleurloos, eentoonig Nederland geboeid is, dat hij verbeeldingskracht genoeg heeft om zich in zijne gedachten te kunnen verplaatsen naar oorden waar alles schittert en bloeit; waar de lucht die men inademt warm, droog en zuiver is; waar een eeuwige zomer heerscht en sneeuw en hagel onbekend zijn. Heerlijke landen, bevoorregt in menig opzigt, versierd met Flora's schoonste dochteren en met Pomona's edelste gaven, gij eilanden van den Indischen Archipel, gij Mexico en Peru, waar natuurwonderen