Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/546

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
124
DE OORSPRONG DER PARELEN.

deze 278 stuks, waaronder 83 van de eerste klasse. In het zoogenoemde groene gewelf te Dresden worden eenige der grootste en schoonste Saksische parelen bewaard. Zelfs in Lapland wordt de parelvisscherij uitgeoefend, waarvan linnaeus eene uitvoerige beschrijving heeft gegeven.

De parelen worden op tweederlei plaatsen gevonden, hetzij vastgehecht aan de binnenvlakte der schelp, of vrij liggende in de inwendige deelen, vooral tusschen de lappen der uitwendige bekleedselen, den zoogenaamden mantel van het dier. In uitwendig aanzien en ook door de geaardheid der stof komen de paarlen na overeen met de binnenste gladde, glinsterende laag der schelpen, welke den kenmerkenden naam draagt van parelmoer, parelmoeder, in het Hoogduitsch perlmutter. Soms hoort men dezen en genen daarvoor de woorden perle d'amour gebruiken, maar de zoodanigen kennen noch hunne eigene moedertaal noch de Fransche, want in laatstgenoemde taal draagt die zelfstandigheid den naam van nacre de perles.

Even als de geheele schelp is ook die parelmoerlaag een voortbrengsel der levenswerkzaamheid van het dier dat de schelp bewoont, of, om juister te spreken, de geheele schelp maakt een gedeelte des diers uit en groeit mede, naarmate de daarbinnen besloten weeke deelen in omvang toenemen, even als de huid van den mensch in omvang toeneemt, wanneer zijn geheele ligchaam grooter wordt. Die schelp is dan ook geenszins eene vormlooze kalkstof, die zich aan de oppervlakte afzet op de wijze, waarop zulks geschiedt aan ligchamen die in water liggen, dat rijk aan koolzuren kalk is, gelijk b.v. het meertje van Rockanje op het eiland Voorne, maar zij bezit integendeel een uiterst fijn en keurig maaksel, welks bijzonderheden ons door het mikroskoop onthuld worden, doch waarover wij, ten einde te groote uitvoerigheid te vermijden, thans niet willen uitwijden. Genoeg zij het aantestippen, dat elke schelp uit een groot aantal lagen bestaat, welke achtereenvolgens aan de oppervlakte van den reeds genoemden mantel worden afgescheiden, en dat derhalve ook de binnenste dier lagen, de parelmoerlaag, welke de overige als met