Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/575

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
151
DE MONDEN DER RIVIEREN.

afzet, en er zich dus in den aanvang eenige lagen van verschillende fijnheid, de eene achter de andere, in zee afzetten, gelijk onderstaande

Fig. 9. Eerste toestand eener delta-vorming.

Fig. 9. Eerste toestand eener delta-vorming.

figuur in doorsnede voorstelt, waarin de regte lijn AP de oppervlakte des waters, a b den hellenden oorspronkelijken bodem, i e, d i en c d de afzonderlijke bezinkingen of banken van gruis van verschillende fijnheid aanduiden. Maar hierdoor is de bodem merkelijk opgehoogd, zoodat de mond van de rivier meer zeewaarts wordt geplaatst. Waar zich dus in den eersten tijd verre in zee de fijnste klei afzette, zal zich in eene volgende periode, wanneer de mond van de rivier daartoe genaderd is, een grover gruis, en eindelijk het grofste zand afzetten, en hierdoor zullen de lagen allengskens de gedaante en volgorde verkrijgen, gelijk in de hier volgende figuren is voorgesteld, zoodat de fijnste lagen onderaan liggen, en de hoogere lagen naar de oppervlakte heen in fijnheid afnemen.

Fig. 10 en 11. Volgende toestanden eener delta-vorming.

Fig. 10 en 11. Volgende toestanden eener delta-vorming.

Deze verklaringswijze stemt met de volgorde, in de lagen XI, X, IX, VIII, en VII onder Amsterdam waargenomen, vrij wel overeen, en alleen blijft hier de vraag over, waarom zich deze volgorde in de hoogere lagen nog tweemaal herhaalt. Zijn de oudere lagen later omlaag gezonken of gedaald, zoodat de reeks van afzettingen