Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/587

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
163
DE MONDEN DER RIVIEREN.

hebben, zoo de diatomeën onder Amsterdam werkelijk nog in leven waren. Maar al is in die diepten dan ook het leven uitgedoofd, zoo wijzen ons deze kiezelschaaltjes daarom niet minder op de magt, die de mikroskopische wereld op de vorming van de groote aardkorst heeft uitgeoefend. Hebben elders de kalkschalen van foraminiferen en andere diertjes de reusachtige krijtrotsen opgebouwd, zoo heeft ook onze vaderlandsche bodem zijn ontstaan gedeeltelijk aan zulke gering schijnende schepselen te danken.

Wenden wij ons thans tot de veenen, die groote bron van welvaart in ons vaderland, en zien wij hoe deze plantaardige massa's zich in den loop der eeuwen hebben opgehoopt, en welken invloed zij op den toestand van onzen bodem hebben uitgeoefend. Het is ons doel daarbij geenszins, de veenvorming uitvoerig te beschrijven; een algemeene blik op het verschijnsel moge hier voldoende zijn.

Toen de plantengroei en veenvorming een aanvang nam, mag ons vaderland ongeveer de grootte bezeten hebben, die onze kaart aanwijst. Binnen de duinketen was een lage, grootendeels door het water bedekte bodem, maar de zee was daaruit teruggedrongen, en zelfs daar, waar thans onze Zuiderzee ligt, vloeide tijdens de ebbe het rivierwater over den bodem der lagune, en slechts hier en daar drong tijdens den vloed het zeewater door de openingen in den oeverwal binnen, en stuwde de rivierwateren landwaarts op. Op ondiepe plaatsen ontwikkelden zich waterplanten, terwijl op eenige halfdrooge plekken ook eene ontwikkeling van houtgewas mogelijk werd, die veel tot het vormen van drooge landstrooken en afgesloten watermeeren zal toegebragt hebben. De wind kon de wateren der half begroeide lagune niet meer in hevige beweging brengen, en de tijdens den vloed binnendringende zee ontmoette veelvuldigen tegenstand. Terwijl hier uit de rustiger watermassa's fijne kleideeltjes konden bezinken, groeiden elders waterplanten en boomen met steeds uitgebreider werkzaamheid, en zoo zette zich op den zandbodem der lagune op de eene plaats kleigrond af, op de andere plaats vormde zich daarop eene laag van vergane planten, die allengskens tot veen overging.

Het is op de lage veenen, die in de westelijke provinciën van

11*