Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/621

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
195
OVER HET ONWEDER.

echter hebben dit gevoelen zeer onwaarschijnlijk gemaakt, zonder dat men daarvoor iets beters in de plaats heeft gevonden.

Een ander natuuronderzoeker, peltier genaamd, heeft een geheel eigenaardig gevoelen over het ontstaan van de dampkrings-elektriciteit geuit. Naar zijne denkbeelden moet men onze Aarde zelve beschouwen als een ligchaam met zoogenaamde negative of harsachtige elektriciteit geladen. De dampen, welke daaruit oprijzen, zijn dus eveneens geëlektriseerd; maar alle dampen stijgen niet even hoog. De groote hitte tusschen de keerkringen brengt zeer groote uitwasemingen te weeg, die zich als luchtstroomen ter wederzijde van de linie naar de polen uitbreiden, en door hare soortelijke ligtheid eene groote hoogte bereiken. Van dáár oefenen zij eenen terugwerkenden of verdeelenden invloed uit op de lager zwevende wolken en dagelijksche uitdampingen, die volgens de bekende wetten der elektriciteit hierdoor eenen toestand van positive elektriciteit moeten aannemen.

Ook lamont is der meening toegedaan, dat de Aarde alleen als de bron der elektriciteit moet worden aangemerkt, en dat regen en damp haar als goede geleiders van de Aarde opnemen en naar boven voeren. De verschillende staat van negative en positive elektriciteit bij de wolken waargenomen, wordt door de bekende verdeeling, die electrische ligchamen onderling uitoefenen, te weeg gebragt.

Uit deze korte mededeeling kan blijken, dat men over de eigenlijke bron der lucht-elektriciteit in het onzekere is. Met de hypothesen van peltier en lamont laten zich vele verschijnselen vrij goed verklaren, maar het bewijs, dat de aarde een negatief geëlektriseerd ligchaam is, moet nog geleverd worden.

Ik waag het niet een gevoelen over het ontstaan van de dampkrings-elektriciteit uit te brengen, maar meen toch te mogen vragen, of men niet verkeerd handelt door daarvoor eene enkele bron te zoeken.

Het is bekend dat wij door warmte, wrijving, drukking, scheikundige verbindingen enz. elektriciteit kunnen opwekken, wel is waar in hoogst geringe hoeveelheden bij die der lucht vergeleken; maar wat beteekenen de hulpmiddelen in onze laboratoriën gebezigd, bij de groote werkplaatsen in de vrije natuur?

Wat is, om een voorbeeld te noemen, de luchtstroom of wind door

13*