Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/652

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
226
DE DOOD, PHYSIOLOGISGH BESCHOUWD.

hij op ons maakt. Daartoe komen hem het onderrigt en de bemoediging, die de wijsbegeerte hem aanbiedt, maar bovenal het licht, dat het Christelijk geloof voor de oogen van zijnen geest doet opgaan, in de eerste en voornaamste plaats te stade. Maar ook de natuurwetenschap kan en moet hem daarin behulpzaam zijn, door hem den ligchamelijken dood te doen kennen als het natuurlijk einde des aardschen levens, en door zijne denkbeelden daaromtrent te zuiveren en te ordenen. Elke door zich zelve vreeswekkende zaak jaagt doorgaans des te meer schrik aan, naarmate men er minder mede vertrouwd is en er zich een onjuister begrip van voorstelt; eene nadere en in bijzonderheden gaande kennismaking er mede doet veelal dien afschrik verminderen, doordien zij er ons meer gemeenzaam mede maakt, vooral zoo het uit die kennismaking blijkt, dat die zaak geheel in de natuur der dingen gegrond en dus geheel overeenkomstig den wil is van den altijd wijzen en altijd liefderijken Schepper. Bovendien, als zuiver natuurwetenschappelijk onderwerp, bezit de overweging van den dood hare eigene, hooge belangrijkheid, gelijk wel geen betoog zal behoeven. Ik schroom om die reden dan ook niet eenige bladen van dit Album aan die overweging toe te wijden; de rijkdom van het onderwerp gebiedt mij evenwel mij bij hoofdpunten te bepalen en vele bijzonderheden onaangeroerd te laten.

 

 

De dood is het tegenovergestelde van het leven. Zij is die toestand, op welken het leven van elk bewerktuigd voorwerp uit kracht van eene onverbiddelijke natuurnoodzakelijkheid uitloopt, en die geen leven meer is. Wanneer alle verrigtingen van het levend organisme hebben opgehouden, en het ligchaam daar nederligt, koud en gevoelloos en zonder beweging en gereed om opgelost te worden in onbewerktuigde stof, dan is het leven er uit geweken, dan is het dood. Eene meer juiste en wijsgeerige definitie van den dood behoeven wij thans niet; ieder weet wat men onder dood verstaat; er is hier geene verkeerde opvatting mogelijk. Maar aan het leven van elk bewerktuigd wezen, dus ook van den mensch, kan op tweeërlei wijze een eind komen; met andere woorden, er zijn, in