Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/653

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
227
DE DOOD, PHYSIOLOGISCH BESCHOUWD.

't algemeen beschouwd, twee soorten van dood. Vooreerst kan de mensch sterven ten gevolge van die wet der sterfelijkheid, waaraan hij onderworpen is. Na eenen zekeren tijd geleefd te hebben, moet hij sterven, uit kracht van eene natuurnoodzakelijkheid, die haren grond heeft in zijne geheele bewerktuiging, en volgens welke na het tijdstip zijner hoogste ontwikkeling een tijdperk van afneming en verval volgt, dat ten laatste in den dood eindigt. Is nu de dood aan geene andere oorzaak toe te schrijven dan aan die in den aard zijns levens zelven gegronde noodzakelijkheid, dan noemt men zulk een dood een natuurlijken, noodwendigen dood. Doch de dood kan ook, vóór dat het tijdstip van het natuurlijke levenseinde verschenen is, te weeg gebragt worden door andere oorzaken, door het gemis van de uitwendige voorwaarden des levens, voedsel en lucht bij voorbeeld, of door eene oorzaak, die zulk eene stoornis in de geregelde zamenwerking van de verrigtingen des ligchaams te weeg brengt, dat deze haar doel, de instandhouding van dat ligchaam, niet meer kunnen bereiken. Dergelijke oorzaken zijn ziekten en allerlei toevallen, die niet zelden in korten tijd, in één oogenblik, den levensdraad afsnijden, welke zonder hare inwerking en volgens den natuurlijken aanleg van het menschelijk organisme langer, soms veel langer, uitgesponnen zou zijn geworden. Aan zulk een dood geeft men den naam van tegennatuurlijk, toevallig. Ik zal mij in de eerste en voornaamste plaats tot den natuurlijken dood bepalen.

 

 

De eerste vraag, die zich hier voor ons opdoet, is deze: op welken ouderdom heeft, volgens de wet der natuur, de noodwendige dood des menschen plaats, wanneer geene buiten de genoemde natuurnoodzakelijkheid gelegene oorzaak dien te weeg brengt of wel vervroegt,—met andere woorden, welke is de regelmatige duur des menschelijken levens? Voor het leven van elk dier zijn door de natuur zekere bepaalde grenzen gesteld, die het bereikt, wanneer geene toevallige oorzaken den geregelden loop des levens storen, maar die het aan den anderen kant ook niet dan in zeer zeldzame gevallen overschrijdt. Voor het leven van den mensch

15*