Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/687

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
261
DE DOOD, PHYSIOLOGISCH BESCHOUWD.

natuurlijken dood worden waargenomen, en die wij zoo even hebben beschouwd? Ik laat hier die sterfgevallen onaangeroerd, waar de mensch, gezond naar het ligchaam, midden uit het volle leven plotseling of binnen weinige oogenblikken weggerukt wordt. Bij het sterven door ziekte verschillen de verschijnselen zeer. Somtijds is hier het sterven zeer gelijk aan het uiteinde van den natuurlijken dood; de lijder sterft zacht, en de verrigtingen van het zieleleven blijven niet zelden tot kort voor den dood onaangetast. In andere gevallen daarentegen heeft er een doodstrijd plaats, waarvan de aard, de hevigheid en de duur afhangen van den aard der ziekte, van het orgaan, waarvan de dood uitgaat, van de krachten die den lijder overgebleven zijn, eindelijk van zijne gemoedsgesteldheid. Om verscheidene redenen zullen wij de verschijnselen van den doodstrijd met stilzwijgen voorbijgaan, maar ééne zaak moet ik daarbij toch opmerken. Zij is deze: dat waar doodstrijd plaats heeft, in verre de meeste gevallen de eigenlijke hersenverrigtingen spoedig belemmerd worden, en dus het bewustzijn ophoudt. Veel van het verschrikkelijke, dat zulk een sterfbed oplevert, valt daardoor weg; de stervende gevoelt den doodstrijd niet; de bewegingen die hij maakt, zijn onwillekeurig, automatisch. Het lijden van hen, die den doodstrijd aanschouwen, is soms veel grooter dan dat van den stervende zelven, die niets meer voelt en niets meer denkt.—Ik noemde daar zoo even den gemoedstoestand van hem, die sterft, als eene omstandigheid die op den aard van het sterven invloed heeft. In den regel sterft hij gemakkelijker, voor wien de dood geen koning der verschrikking is, maar een bode, die hem van wege zijnen Schepper uit dit leven tot een anderen werkkring opeischt,—hij derhalve, die zich niet tegen het sterven aankant, maar zich daaraan gewillig onderwerpt. Die daarentegen, met deze wereld als 't ware vergroeid, voor het verlaten daarvan terugbeeft, of wien misschien de gedachte aan een ander leven, dat voor hem geen geluk opleveren kan, met ijzing vervult,—die tegen den dood kampt, en zich met al de krachten die hem overblijven aan het leven tracht vast te klemmen, die verlengt en verzwaart zijnen doodstrijd.