Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/727

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
301
DE BORENDE SCHELPDIEREN.

spitsen, welke de schelpen der Pholaden over hunne geheele buitenzijde bezitten en waarvan de achterwaarts geplaatste, die tevens de oudste zijn, het meest zijn afgesleten, terwijl daarentegen die aan den voorrand der schelpen spits en zeer hard zijn.

Stuk steen met Pholaden.

Stuk steen met Pholaden, naar caillaud

Na dit zeer vlugtig overzigt van het maaksel dezer schelpdieren voor zoover het tot ons doel vereischt werd, kunnen wij thans overgaan tot de beschouwing hunner woonplaatsen en van de wijze hoe zij deze vervaardigen.

Niet zelden hoort men de bewering: "al wat leeft haakt naar vrijheid." Dit moge waar zijn van zoogdieren, vogels, visschen, voor vele andere dieren is die bewering onjuist. Beter zoude men daarvoor de trouwens iets minder dichterlijke opvatting in de plaats kunnen stellen: al wat leeft haakt naar voedsel en naar eene veilige plaats om dat voedsel in rust te kunnen gebruiken. Moge al een hert er genot in vinden door veld en bosch te rennen, mits het aan de loerende blikken des jagers ontsnapt; moge al een zwaluw met een aan vreugde grenzend gevoel door het luchtruim gieren, zoolang geen roofvogel die vreugde komt storen, voor een oester is daarentegen eene bijna volstrekte rust het hoogste levensgenot. Slechts gedurende den allereersten levenstijd, wanneer het diertje, dat pas het ei heeft verlaten, nog schier mikroskopisch klein is, zwemt het als een met trilhaartjes omzoomd infusiediertje lustig rond, maar de meesten worden dan ook in dit vrolijk maar gevaarlijk tijdperk de prooi van andere dieren. De weinigen echter, die aan hunne talrijke vijanden ontkomen, en, hunne vrijheid voor altoos opofferende, zich tot een voortdurend verblijf op eene en dezelfde plaats veroordeelen, zijn nu ook voortaan volkomen veilig binnen hunne schelpen, die zij slechts even behoeven te openen