Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/728

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
302
DE BORENDE SCHELPDIEREN.

om het water en met dit water ook het voedsel te laten toestroomen. Waarlijk, indien ergens de fabel van Luilekkerland verwezenlijkt is, dan is het in het leven van de oester, die slechts behoeft te gapen en de spijs treedt haar van zelf in den mond. Wat van de oester en andere dergelijke op opene plaatsen onbeweeglijk vastgehechte schelpdieren geldt, is in nog hoogere mate toepasselijk op diegene, welke gestadig in gaten en holen, als in gevangeniscellen, hun verblijf houden. Terwijl de eersten nog mogelijkerwijze van hunne zitplaats door toevallige omstandigheden kunnen worden afgerukt,—om van den mensch te zwijgen, die onder alle schepselen voor hen de gevaarlijkste vijand is,—trotseren daarentegen de Teredo's, de Pholaden, de Clavagelen, de Modiolen, de Petricolen, de Lithodomen en andere schelpdieren het woeden der elementen, die magteloos over hen voorbijgaan, zoolang zij zich binnen in hunne holte als in eene onverwinbare sterkte bevinden.

Reeds in hunne allereerste jeugd hebben zij zich dit veilige toevlugtsoord trachten te bereiden, en een groot gedeelte van hun volgend leven wordt besteed om het verder te vergrooten en zoo te doen overeenstemmen met hun ligchaam, dat zelf gestadig in grootte toeneemt. Daar nu deze vergrooting hoofdzakelijk aan het ondereinde, dat is in de diepte van het gat plaats heeft, zoo is het gevolg daarvan, dat de uitwendige opening ten slotte eenen veel kleineren omvang dan het door de schelp bedekte ligchaam heeft, zoodat er voor het dier geen mogelijkheid bestaat,—al wilde en konde het zulks overigens,—om zijne naauwe woning te verlaten. Het heeft zich daarin voor altijd begraven.

Maar hoe heeft het dier dit verrigt? Van welke middelen bedienen zich de Teredo's om zoo lange en zoo kunstig dooreen geslingerde gangen te graven, die elkander wel kruisen en nevens elkander heenstrijken, maar zonder dat immer de gang der eene in die eener andere inmondt, als ontzagen zich de in elkanders onmiddellijke nabijheid arbeidende mijnwerkers de loopgraven binnen te treden die door hunne naburen zijn uitgegraven? Hoe gelukt het aan zoovele andere schelpdieren diepe gaten te boren in harde